ECLI:NL:CRVB:2017:217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
16-2867 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een Ziektewet-uitkering op basis van medische rapportages en simulatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 14 maart 2013 ziek gemeld en zijn dienstverband was per 1 mei 2013 beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant per die datum in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een aantal medische onderzoeken, waaronder een rapport van psychiater N.J. de Mooij en een observatie in het St. Elisabeth ziekenhuis, concludeerde het Uwv dat er aanwijzingen waren voor simulatie van ziekte door appellant. Op basis van deze bevindingen trok het Uwv de uitkering per 26 juni 2013 in, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit oordeel. De Raad oordeelt dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant met terugwerkende kracht heeft kunnen intrekken. De medische rapportages, met name die van psychiater Notten, bieden voldoende basis voor de conclusie dat appellant niet oprecht ziek was. De Raad wijst erop dat de informatie van andere behandelaars niet relevant is voor de datum in geding en dat de appellant zelf akkoord ging met de opname ter observatie. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor verzekerden om volledige en eerlijke informatie te verstrekken aan het Uwv, en dat het niet nakomen van deze verplichtingen kan leiden tot intrekking van uitkeringen.

Uitspraak

16/2867 ZW
Datum uitspraak: 11 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 april 2016, 15/3714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een rapport van een bedrijfsarts ingediend, waar het Uwv op gereageerd heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 14 maart 2013 is appellant uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker. Het dienstverband met zijn werkgever is per 1 mei 2013 beëindigd. Per die datum heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 26 juni 2013 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Die overweegt in het rapport van dezelfde datum dat appellant vreemd gedrag vertoont en niet aanspreekbaar is. Vervolgens is informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater, die niet gereageerd heeft, en bij de huisarts, die bij brief van 3 september 2013 bericht dat er sprake is van een ziektebeeld, waarbij “vermoeden op secundaire ziektewinst” speelt. Appellant wil steeds naar psychiaters verwezen worden, die hij zelf aandraagt.
1.3.
Vervolgens heeft de psychiater N.J. de Mooij op verzoek van het Uwv op 5 maart 2014 een expertiserapport uitgebracht. Hij is van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat appellant in ieder geval voor een deel simuleert, maar dat hij mogelijk onderliggend ook wel psychotisch is en misschien ook wel depressief. De Mooij heeft een onvoldoende beeld van appellant kunnen krijgen, en adviseert een opname ter observatie.
1.4.
Appellant heeft vervolgens meegewerkt aan een klinische opname van 19 tot en met
23 mei 2014 in het St. Elisabeth ziekenhuis in [plaatsnaam] . De psychiater P.J.H. Notten heeft over die observatie op 19 juni 2014 rapport uitgebracht. Hij concludeert dat appellant niet meewerkte aan de observatie, weinig informatie gaf, en duidelijk simuleerde en aggraveerde. Ook diagnosticeert hij een aanpassingsstoornis en trekken van een cluster B persoonlijkheidsstoornis.
1.5.
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de ZW per 26 juni 2013 ingetrokken, nadat appellant op 20 augustus 2014 nog door een stafverzekeringsarts was onderzocht.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 24 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 augustus 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 mei 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de artikelen 30a en 49 van de ZW heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant met terugwerkende kracht heeft kunnen intrekken. Het rapport van psychiater Notten biedt een bevestiging van de twijfel, die de verzekeringsartsen al hadden over de ziekte van appellant. Er is sprake van misleiding/simulatie. De informatie van behandelend psychiater J. Roosenboom, die concludeert dat er sprake is van een depressie in remissie, kan aan dat oordeel niet afdoen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij te goeder trouw mocht menen dat hij ziek was. Daartoe heeft appellant onder meer verwezen naar de standpunten van de huisarts, de bedrijfsarts, en psychiater De Mooij. Appellant lijdt aan psychoses en depressie. Appellant is onvoldoende voorgelicht over de bedoeling van de klinische opname en heeft daarvoor geen toestemming gegeven, evenmin als voor het verstrekken van de daaruit voortkomende medische informatie aan derden. Het rapport van psychiater Notten dient van het bewijs te worden uitgesloten. Het biedt ook geen direct oordeel over de datum in geding, maar extrapoleert naar die datum.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de ZW is de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht, zo dikwijls dit nodig wordt geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een door verweerder aangewezen arts, zich op last van de arts tot het ondergaan van zodanig onderzoek te laten opnemen in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen de voorschriften van de arts die ertoe strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.
4.3.
Op grond van artikel 49 van de ZW is, voor zover hier van belang, de verzekerde verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ZW-uitkering.
4.4.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, van de ZW trekt het Uwv een besluit tot toekenning van ziekengeld in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 49 van de ZW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld. Op grond van het tweede lid van artikel 30a van de ZW kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
4.5.
Het Uwv heeft op grond van artikel 30a van de ZW gebaseerd beleid neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (hierna: de Beleidsregels). Artikel 3, tweede lid van de Beleidsregels luidt als volgt: “indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben gedaan”.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:2011) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend.
4.7.
Voorop wordt gesteld dat het bestreden besluit, waarbij met terugwerkende kracht tot de datum van toekenning van de ZW-uitkering wordt herzien, een belastend besluit is. Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op het Uwv de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken (zie ook ECLI:NL:CRVB:2015:1295).
4.8.
In het rapport van de verzekeringsarts van 26 juni 2013 is overwogen dat appellant zeer merkwaardig gedrag vertoont en niet aanspreekbaar is. Na van de huisarts verkregen informatie is besloten een externe psychiater te raadplegen. Na het rapport van psychiater De Mooij, die aanwijzingen ziet voor simulatie, heeft psychiater Notten, na een
observatie-opname van appellant, op 19 juni 2014 uitvoerig en gemotiveerd gerapporteerd. Hij komt tot de conclusie dat er sprake is van een aanpassingsstoornis en duidelijke simulatie en aggravatie. Het oordeel van de rechtbank dat op grond van dit rapport het bestreden besluit op een voldoende basis berust wordt onderschreven. Weliswaar heeft psychiater Notten zich niet nadrukkelijk uitgelaten over de datum in geding, doch er zijn geen redenen om aan te nemen dat de conclusies van psychiater Notten, die uiteraard geïnformeerd was over de achtergronden van het verzoek aan hem om te rapporteren, niet zouden gelden op de datum in geding. De conclusies van psychiater Notten corresponderen ook met eerdergenoemde brief van de huisarts en de gevoelens van de verzekeringsarts tijdens zijn onderzoek op
26 juni 2013. De overige beschikbare medische informatie (een brief van 3 maart 2015 van psychiater Roosenboom, die appellant vanaf 26 november 2014 behandelt, een notitie van behandelend psychiater D. van Gool van 25 september 2013, inhoudende dat er sprake is van een psychotische depressie, en een advies van een bedrijfsarts van 10 september 2015, waarin geconcludeerd wordt dat appellant niet belastbaar is voor arbeid) kan hieraan niet afdoen. Deze stukken zijn opgesteld in een ander kader, hebben geen betrekking op de datum in geding, en lijken voor een deel te zijn gebaseerd op de anamnese.
4.9.
Appellant is, blijkens zijn op 1 april 2014 onder de brief van het Uwv van 26 maart 2014 geplaatste handtekening akkoord gegaan met de opname ter observatie. De daartegen gerichte grond mist dan ook feitelijke grondslag. In het rapport van psychiater Notten is overwogen dat appellant er mee akkoord gaat dat inzage van het rapport plaatsvindt bij de verzekeringsarts. Er is geen aanleiding aan de juistheid van deze overweging te twijfelen, zodat er ook geen aanleiding is dit rapport buiten beschouwing te laten.
4.10.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.9 is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra
GdJ