ECLI:NL:CRVB:2017:2125
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo; weigering uitkering en voorzieningen
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd ingediend in september 2014, maar verweerder heeft in zijn besluit van 29 mei 2015, dat later werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 25 november 2015, appellante erkend als burger-oorlogsslachtoffer, maar haar geen financiële aanspraken op grond van de Wubo toegekend. Verweerder stelde dat de psychische klachten van appellante weliswaar verband hielden met het meegemaakte oorlogsgeweld, maar niet hadden geleid tot blijvende invaliditeit. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, die concludeerde dat de psychische klachten slechts geringe tot matige beperkingen veroorzaakten.
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat verweerder ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij haar neuroloog en psychiater. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 1 juni 2017 behandeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder, dat geen blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo aanwezig was. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.