ECLI:NL:CRVB:2017:2120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het college om de bijstand van betrokkene in te trekken en de kosten terug te vorderen vernietigd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat betrokkene en V een gezamenlijke huishouding voerden. Betrokkene ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en er was een vermoeden van fraude naar aanleiding van een melding. Het college had de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de kosten teruggevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat niet was aangetoond dat er wederzijdse zorg was tussen betrokkene en V. In hoger beroep heeft het college aangevoerd dat er wel sprake was van wederzijdse zorg en financiële verstrengeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak, waarbij het college wordt veroordeeld in de kosten van betrokkene.