ECLI:NL:CRVB:2017:2076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/6120 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag WAO zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellant, die in 1991 arbeidsongeschikt raakte, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag voor een WAO-uitkering. De aanvraag werd eerder afgewezen op basis van het feit dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Na meerdere afwijzingen heeft appellant in 2014 opnieuw verzocht om zijn aanspraak op een WAO-uitkering te herzien. Het Uwv heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de herziening van het besluit rechtvaardigden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij recht heeft op een WAO-uitkering, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van het eerdere besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag van appellant niet voldoende gemotiveerd was, waardoor de afwijzing door het Uwv terecht was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 juni 2017.

Uitspraak

15/6120 WAO
Datum uitspraak: 14 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 juli 2015, 14/5161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 mei 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die werkzaam was als schoonmaker, is in 1991 uitgevallen in verband met maagpijn, hoofdpijn en knieklachten.
1.2.
Bij beslissing van 27 februari 1992 heeft het bestuur van de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging als rechtsvoorganger van het Uwv appellant met ingang van
25 maart 1992, in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, niet in aanmerking gebracht voor uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), op de grond dat hij minder dan 25%, onderscheidenlijk minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Nadat eerdere verzoeken van appellant tot herziening van het besluit van 27 februari 1992 waren afgewezen, heeft appellant bij brief van 2 januari 2014 het Uwv andermaal verzocht om zijn aanspraak op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen.
1.4.
Bij besluit van 22 april 2014 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om zijn
WAO-uitkering opnieuw te beoordelen, buiten behandeling gesteld, omdat appellant geen aanvullende informatie heeft overgelegd die nodig is om de aanvraag te beoordelen.
1.5.
Bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
22 april 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 27 februari 1992. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van 24 juli 2014 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Voor zover het verzoek van appellant betrekking had op de toekomst, voldeed deze niet uiterlijk in de bezwaarfase aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank heeft de in beroep overgelegde medische verklaring niet in de beoordeling betrokken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij wel voor de WAO-uitkering in aanmerking moet worden gebracht omdat hij ziek is en daardoor arbeidsongeschikt. Appellant heeft aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en dat hij destijds 52 weken ziekengeld heeft genoten. Hij heeft zich daarna via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale gemeld, maar is nooit door het Uwv opgeroepen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag van appellant van 2 januari 2014 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant bij zijn aanvraag van 2 januari 2014 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De namens appellant aangevoerde argumenten hadden immers ook al tegen het besluit van 27 februari 1992 aangevoerd kunnen worden. In deze argumenten wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
Bij een afwijzing door het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Awb blijft onverminderd van belang de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), waarin is overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.
4.4.
Voorop gesteld wordt dat, nu het Uwv per 26 oktober 1990 aan appellant een AAW/WAO-uitkering heeft ontzegd en de Wet Amber eerst per 29 december 1995 in werking is getreden, een Amber-beoordeling wegens verslechtering van de gezondheidstoestand in deze zaak niet aan de orde is.
4.5.
Voor zover de aanvraag betrekking had op de toekomst, voldeed deze uiterlijk in de bezwaarfase evenmin aan de daaraan te stellen eisen. Appellant heeft immers uiterlijk in de bezwaarfase geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aanleiding moesten geven tot nader onderzoek door het Uwv en konden bijdragen aan de overtuiging en het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop de herhaalde aanvraag is ingediend.
4.6.
Omdat de aanvraag niet uiterlijk in de bezwaarfase toereikend is gemotiveerd, heeft de rechtbank terecht de in beroep aangedragen bewijsstukken buiten beschouwing gelaten.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan

SS