ECLI:NL:CRVB:2017:2036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
16/526 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwd verzoek om aanspraken op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, geboren in 1935 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had in maart 2006 een verzoek ingediend om toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Bij besluit van 1 oktober 2007 zijn zijn psychische klachten erkend als oorlogsletsel, maar werd hij niet in aanmerking gebracht voor een periodieke uitkering, omdat het oorlogsletsel niet had geleid tot arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.

In februari 2015 diende appellant opnieuw een verzoek in, dat door verweerder werd afgewezen bij besluit van 27 juli 2015. Verweerder stelde dat bij de eerdere aanvraag al was vastgesteld dat appellant vóór zijn 70ste jaar geen causale invaliditeit had. Aangezien appellant inmiddels de leeftijd van 70 jaar had bereikt, kon er geen wijziging meer zijn opgetreden in zijn arbeidsongeschiktheid vóór deze leeftijd.

De Raad oordeelde dat het niet onjuist of onredelijk was om geen uitkering toe te kennen als de invaliditeit na het bereiken van de 70-jarige leeftijd was ontstaan. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de gestelde toename van de arbeidsongeschiktheid, omdat bij eerdere besluiten al was vastgesteld dat appellant vóór zijn 70ste jaar geen causale invaliditeit had. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep handhaafde het bestreden besluit.

Uitspraak

16/526 AOR
Datum uitspraak: 1 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam A] beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
17 december 2015, kenmerk BZ01902855 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Namens appellant zijn verschenen [naam A] en mr. P. Lesquillier, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1935 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in maart 2006 bij (de rechtsvoorganger van) verweerder verzocht om toekenningen op grond van de AOR. Bij besluit van 1 oktober 2007 zijn de psychische klachten van appellant aanvaard als oorlogsletsel in de zin van de AOR. Appellant is niet in aanmerking gebracht voor een periodieke uitkering op de grond dat het aanvaarde oorlogsletsel niet heeft geleid tot gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot het verrichten van passende arbeid. Aan appellant is wel vrije geneeskundige behandeling ter zake van het opgelopen oorlogsletsel toegekend (geclausuleerd). Tegen het besluit van 1 oktober 2007 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In februari 2015 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de AOR. Die aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 27 juli 2015, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat bij de eerdere aanvraag al is vastgesteld dat het oorlogsletsel niet heeft geleid tot gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor het 70ste jaar. Omdat appellant ten tijde van de eerste aanvraag de leeftijd van 70 jaar al was gepasseerd kan na de indiening van de eerste aanvraag, vanaf dat moment geen wijziging meer zijn opgetreden in de arbeidsongeschiktheid vóór het bereiken van de leeftijd van 70 jaar, aldus verweerder.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3028) getuigt het niet van een onjuiste of onredelijke uitleg of toepassing van de AOR als een uitkering niet meer wordt toegekend als de aan het oorlogsletsel toe te schrijven invaliditeit is ontstaan ná het bereiken van de 70-jarige leeftijd. Bij personen die de leeftijd van 70 al zijn gepasseerd vergt een juiste toepassing van de AOR dat bij elke aanvraag dient te worden nagegaan of er sprake is van een vóór die leeftijd ingetreden causale arbeidsongeschiktheid. Bij uitspraak van 12 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3966) heeft de Raad geoordeeld dat indien is vastgesteld dat bij een betrokkene vóór zijn 70ste jaar geen sprake is van een causale invaliditeit en hij om die reden geen aanspraak kan maken op de AOR, een beoordeling of een eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheid vóór het 70ste jaar is toegenomen niet aan de orde kan zijn.
2.2.
Onderliggende aanvraag van appellant betreft een hernieuwd verzoek om aanspraken op grond van de AOR nadat bij de aanvraag van 2006, appellant was op dat moment de leeftijd van 70 jaar gepasseerd, op basis van een medisch onderzoek is vastgesteld dat het oorlogsletsel bij hem niet heeft geleid tot invaliditeit in de zin van de AOR.
Gelet op de onder 2.1 genoemde uitspraak van 12 november 2015 heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat een nader onderzoek naar de gestelde toename van de arbeidsongeschiktheid van appellant achterwege kan blijven. Bij besluit van 1 oktober 2007 is immers al vastgesteld dat bij appellant vóór zijn 70ste jaar geen sprake is van causale invaliditeit. Van een toename van de klachten vóór het 70ste levensjaar van appellant nadien kan geen sprake meer zijn. Dit brengt mee dat hetgeen overigens is aangevoerd geen verdere bespreking behoeft.
2.3.
Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden. Het beroep van appellant moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2017.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) C. Moustaïne

HD