ECLI:NL:CRVB:2015:3966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14-1930 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om AOR-uitkering wegens gebrek aan oorlogsletsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) door de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, had eerder aanvragen ingediend die ook waren afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van oorlogsletsel in de zin van de AOR, en dat de eerdere afwijzingen terecht waren. De appellant had in 2005 en 2007 aanvragen ingediend, die beide waren afgewezen op basis van medisch onderzoek. Dit onderzoek toonde aan dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor psychoproblematiek gerelateerd aan oorlogsgebeurtenissen. De Raad bevestigde dat bij aanvragen na het 70ste levensjaar extra zorgvuldigheid vereist is, maar dat in dit geval geen nieuw medisch onderzoek nodig was, gezien de eerdere conclusies. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

14/1930 AOR
Datum uitspraak: 12 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
(Stb. 2014, 583), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad in de plaats getreden van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de
- voormalige - CAOR verstaan.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 maart 2014, kenmerk 0001337/CAOR (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Daar is appellant, zoals vooraf door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1937 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in november 2005 verzocht om toekenningen op grond van de AOR. Die aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 28 februari 2006.
Tegen deze afwijzing is geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In juli 2007 heeft appellant een hernieuwde aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR. Die aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 5 juni 2008 op de grond dat bij appellant geen sprake is van oorlogsletsel in de zin van de AOR. Hieraan ligt ten grondslag een medisch onderzoek, dat is verricht door de arts A.S.E.P. Textor. Deze arts concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen zijn waaruit valt af te leiden dat appellant psychoproblematiek heeft die in verband staan met de oorlogsgebeurtenissen, waaruit reële beperkingen voortkomen. De hartritme stoornis, hypertensie, jicht en atherosclerose kunnen niet in causaal verband worden gebracht met de oorlogsgebeurtenis, aldus Textor.
Tegen het besluit van 5 juni 2008 is geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant heeft in september 2013 opnieuw een aanvraag op grond van de AOR ingediend. Die aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 17 oktober 2013, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat naar aanleiding van de aanvraag van juli 2007 al is vastgesteld dat er geen sprake is van oorlogsletsel in de zin van de AOR. Omdat appellant bij die aanvraag waarbij hij voor het eerst medisch is gekeurd al 70 jaar was, is er geen aanleiding een hernieuwd medisch onderzoek te verrichten, aldus verweerder.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3028) getuigt het niet van een onjuiste of onredelijke uitleg of toepassing van de AOR als een uitkering niet meer wordt toegekend als de aan het oorlogsletsel toe te schrijven invaliditeit is ontstaan ná het bereiken van de 70-jarige leeftijd. Bij personen die de leeftijd van 70 jaar reeds hebben gepasseerd vergt een juiste toepassing van de AOR dat bij elke aanvraag dient te worden nagegaan of er sprake is van een vóór die leeftijd ingetreden causale arbeidsongeschiktheid. Bij uitspraak van 20 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:589) heeft de Raad geoordeeld dat het voorgaande meebrengt dat bij een hernieuwd verzoek dat is ingediend na het 70ste jaar dient te worden beoordeeld of een eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheid mogelijkerwijs vóór die leeftijd is toegenomen.
2.2.
In het geval van appellant heeft verweerder geen aanleiding gezien tot het opnieuw instellen van een medisch onderzoek en ziet zich gesteund door de uitspraak van 20 februari 2014.
2.3.
Het standpunt van verweerder wordt door de Raad onderschreven. Onderliggende aanvraag van appellant betreft een hernieuwd verzoek om aanspraken op grond van de AOR nadat bij de aanvraag van 2007 op basis van een medisch onderzoek is vastgesteld dat appellant geen klachten heeft die aan de oorlogsgebeurtenis kunnen worden toegeschreven. Daarmee is vastgesteld dat er bij appellant vóór zijn 70ste jaar geen sprake is van een causale invaliditeit en kan hij om die reden geen aanspraak maken op de AOR. Een beoordeling of een eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheid voor de 70 jaar is toegenomen, zoals bedoeld in de onder 2.1 vermelde rechtspraak, kan hier dus niet aan de orde zijn. Voor het instellen van een nieuw medisch onderzoek heeft verweerder dan ook terecht geen aanleiding gezien.
2.4.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD