ECLI:NL:CRVB:2017:2019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
16/2075 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhuiskostenvergoeding op basis van Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een verzoek ingediend om een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na haar verhuizing van een seniorenwoning naar een andere woning. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had dit verzoek afgewezen, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het huisbezoek dat door een Wmo-adviseur was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar verhuizing noodzakelijk was vanwege psychische of psychosociale problemen, ondanks haar verwijzing naar processen-verbaal van aangifte tegen haar buurman. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de afwijzing van het verzoek om verhuiskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.

Uitspraak

16/2075 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 februari 2016, 14/7558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 7 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.V. Hendriksen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Namens appellante is
mr. Hendriksen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Vlcek en C.E. Nagel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante is verhuisd van een seniorenwoning aan het [adres] te [plaatsnaam] naar een woning in [woonplaats] . Zij heeft in verband hiermee begin december 2013 een aanvraag ingediend om op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten (verhuiskostenvergoeding).
1.2.
Namens het college heeft C.E. Nagel, Wmo-adviseur, op 10 december 2013 een huisbezoek afgelegd. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het adviesrapport van
3 januari 2014.
1.3.
Bij besluit van 3 januari 2014 heeft het college de gevraagde verhuiskostenvergoeding afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 24 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 3 januari 2014 gemaakte bewaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het namens het college verrichte onderzoek. Nagel heeft tijdens het huisbezoek geconstateerd dat appellante in haar voormalige woning de mogelijkheid had om zowel op de begane grond als op de eerste woonlaag haar ADL-activiteiten te kunnen verrichten. Deze woning kon met kleine aanpassingen voor appellante geschikt worden gemaakt en er bestond geen noodzaak om op de eerste etage te slapen en te douchen. Voor zover al sprake was van de door appellante gestelde overlast van haar buurman, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar wegens psychische of psychosociale problemen noodzakelijk was om te verhuizen.
3. Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar twee processen-verbaal van aangifte, benadrukt dat zij op psychosociale gronden is verhuisd. Door een agressieve buurman ondervond zij veel stress en angst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de processen-verbaal van aangifte tegen haar buurman, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Ook met deze stukken heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor haar wegens beperkingen of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem noodzakelijk was om te verhuizen.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM