ECLI:NL:CRVB:2017:1990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
14/5683 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag scootmobiel op basis van medische adviezen en onafhankelijk deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had een aanvraag ingediend voor een scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. Het college stelde dat er geen medische onderbouwing was voor de beperkingen van appellant bij het verplaatsen en dat hij in staat was om gebruik te maken van regulier openbaar vervoer, een fiets, brommer of scooter. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij door pijnklachten aan de rug en rechterarm aangewezen is op een scootmobiel. Ter onderbouwing heeft hij medische informatie overgelegd, maar het college handhaafde zijn standpunt. De Raad heeft vervolgens een onafhankelijk deskundige, drs. W.C.G. Blanken, ingeschakeld om de medische situatie van appellant te onderzoeken. Blanken concludeerde dat appellant geen afwijkingen vertoonde die het gebruik van een scootmobiel noodzakelijk maakten en dat hij in staat was om gebruik te maken van andere vervoersmiddelen.

De Raad heeft het rapport van de deskundige als overtuigend en zorgvuldig beoordeeld en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van onafhankelijke deskundigenrapporten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

14/5683 WMO
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2014, 14/1844 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.
De Raad heeft het onderzoek heropend en drs. W.C.G. Blanken verzocht als deskundige een onderzoek in te stellen en verslag uit te brengen. Blanken heeft op 31 oktober 2016 rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben hun zienswijze op het rapport naar voren gebracht.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak verder buiten zitting af te doen, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
19 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college een aanvraag van appellant om een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een scootmobiel afgewezen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen medische onderbouwing is om een beperkte loopafstand of beperkingen bij het verplaatsen bij appellant aan te nemen. Ook is niet medisch onderbouwd dat appellant geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, een fiets, brommer of scooter. Aan dit besluit liggen medische adviezen van de MO-zaak van 14 november 2013 en 15 februari 2014 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De medische adviezen van de MO-zaak zijn zorgvuldig tot stand gekomen. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag om een scootmobiel terecht afgewezen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in verband met pijnklachten aan de rug en de rechterarm en – hand is aangewezen op een scootmobiel. Appellant stelt geen gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant röntgenfoto’s en medische informatie van zijn huisarts en het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis overgelegd. Verder heeft appellant verzocht om schadevergoeding.
3.2.
Naar aanleiding van de in hoger beroep door appellant overgelegde informatie heeft de MO-zaak op 18 augustus 2015 een aanvullend advies uitgebracht. Onder verwijzing naar dit aanvullend advies heeft het college zijn standpunt in hoger beroep gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het college appellant dient te compenseren voor de door hem ondervonden beperkingen bij het zich verplaatsen, waarbij appellant in aanmerking wil komen voor een scootmobiel.
4.2.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 6 januari 2016 heeft de Raad aanleiding gezien om een nader medisch onderzoek in te laten stellen door revalidatiearts Blanken. Blanken heeft geconstateerd dat bij appellant sprake is van pijnklachten in de bovenrug, de onderrug en de rechterarm en –hand. Ook is sprake van een hartritmestoornis die met medicamenten goed is gereguleerd. Bij lichamelijk onderzoek heeft Blanken een houdingsafwijking vastgesteld van de wervelkolom met een bewegingsbeperking in de wervelkolom. Aan de onderste ledematen heeft Blanken geen afwijkingen vastgesteld die aanleiding geven tot beperkingen in het staan en lopen. Blanken acht appellant goed in staat om gebruik te maken van het openbaar vervoer, een fiets, brommer of scooter. Hij heeft geen afwijkingen vastgesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat appellant hiervan geen gebruik kan maken.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van Blanken geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De door appellant tegen het rapport aangevoerde bezwaren geven geen aanleiding om de conclusies van Blanken niet te volgen. In het rapport is vermeld op welke wijze het (lichamelijk) onderzoek heeft plaatsgevonden. De Raad heeft geen aanleiding om aan de zorgvuldigheid daarvan te twijfelen. Dat de zienswijze van Blanken afwijkt van de opvatting van appellant over zijn medische situatie, is niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Er is onder deze omstandigheden ook geen aanleiding om een andere deskundige te benoemen, zoals appellant heeft verzocht.
4.4.
Uit wat in 4.3 is overwogen vloeit voort dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om een scootmobiel terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en A.J. Schaap en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KP