ECLI:NL:CRVB:2017:1967
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandslening en medewerkingsverplichting aan krediethypotheek
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Het college had de aan appellante verstrekte bijstand in de vorm van een lening teruggevorderd, omdat appellante niet had meegewerkt aan het vestigen van een krediethypotheek op haar woning. Appellante had in juni 2012 bijstand aangevraagd en was akkoord gegaan met de vestiging van een krediethypotheek, maar weigerde later om hieraan mee te werken. Het college had haar herhaaldelijk herinnerd aan deze verplichting, maar appellante heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodigingen om de hypotheekakte te ondertekenen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand terug te vorderen, omdat appellante haar verplichtingen niet was nagekomen. De Raad stelde vast dat de beroepsgrond van appellante, dat zij erop mocht vertrouwen dat de bijstand om niet werd verleend, niet slaagde. Er waren geen ondubbelzinnige toezeggingen gedaan door het college die gerechtvaardigde verwachtingen bij appellante hadden gewekt. De Raad concludeerde dat het tijdsverloop geen reden was om van terugvordering af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 16 mei 2017.