ECLI:NL:CRVB:2017:1922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
16/4562 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het geschil betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van betrokkene, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De aanleiding voor de intrekking was de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van betrokkene door de politie op 19 januari 2015. De sociale recherche heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan betrokkene. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem op 8 mei 2015 de bijstand van betrokkene herzien en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.

Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de intrekking van de bijstand terecht was, maar dat de periode van intrekking onjuist was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de intrekking slechts tien weken moest bedragen in plaats van de door het college gestelde twaalf weken. Het college heeft vervolgens een nader besluit genomen waarin de intrekking werd beperkt tot de periode van 11 november 2014 tot en met 19 januari 2015.

In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de periode van intrekking op tien weken heeft vastgesteld, aangezien de Raad van oordeel is dat er terecht van een voorbereidingsperiode van twee weken moet worden uitgegaan, bovenop de kweekcyclus van tien weken. De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft ook het nader besluit van 7 juli 2016 vernietigd, omdat dit besluit zijn grondslag had verloren.

Uitspraak

16.4562 PW, 17/784 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
14 juni 2016, 15/5872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 23 mei 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft appellant een nader stuk ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. M.T. Lamers, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E.W. Jansen en mr. R.G.J.T. Croes. Voor betrokkene is
mr. Lamers verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
Op 19 januari 2015 heeft de politie bij een inval in de woning van betrokkene aan de [adres A] te [woonplaats] een hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dit kader is betrokkene op 2 en 5 maart 2015 gehoord. Een sociaal rechercheur heeft een berekening gemaakt van de periode waarin de hennepkwekerij in werking is geweest en van de periode waarover betrokkene de gemeente [woonplaats] als gevolg daarvan heeft benadeeld. Hierbij is hij ervan uitgegaan dat betrokkene ten minste één oogst heeft gehad. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van
16 maart 2015.
1.3.
Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 8 mei 2015 de bijstand van betrokkene over de periode van 19 oktober 2014 tot en met 19 januari 2015 herzien (lees: ingetrokken) en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.604,89 van hem teruggevorderd.
1.4.
Hangende bezwaar heeft de sociaal rechercheur nader onderzoek verricht. In dat kader heeft hij nadere informatie opgevraagd bij en verkregen van de politie, waarna alsnog twee door de politie in het kader van de strafrechtelijke procedure opgemaakte documenten, te weten een proces-verbaal “aantreffen hennepkwekerij” en een rapport “berekening wederrechtelijk voordeel hennepkwekerij”, bij het onderzoek zijn betrokken. De bevindingen van dit nader onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 5 augustus 2015. De sociaal rechercheur heeft hierin gemotiveerd waarom sprake is geweest van ten minste één oogst. Daarbij heeft hij geconcludeerd dat moet worden uitgegaan van een kweekcyclus van tien weken en een voorbereidingsperiode van twee weken. Hij heeft daartoe gewezen op de uitspraak van 5 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3196, en op het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, Standaardberekening en normen” van 1 november 2010 van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM-rapport) waarnaar in die uitspraak wordt verwezen. Op basis daarvan heeft de sociaal rechercheur de aanvangsdatum van de hennepkwekerij vastgesteld op 27 oktober 2014. Betrokkene heeft op het nadere rapport bij brief van 11 augustus 2015 zijn zienswijze gegeven.
1.5.
Op basis van deze nadere onderzoeksbevindingen heeft appellant bij besluit van
12 augustus 2015 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2015 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken aan appellant van de exploitatie van een hennepkwekerij in zijn woning, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Hierbij is overwogen dat is uitgegaan van één oogst en dat, uitgaande van een kweekcyclus van tien weken en een voorbereidingsperiode van twee weken, de periode waarover de bijstand moet worden ingetrokken twaalf weken bedraagt. Daarbij is vermeld dat in het besluit van 8 mei 2015 abusievelijk als ingangsdatum van de intrekking
19 oktober 2014 is vermeld en dat dit 27 oktober 2014 moet zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant bevoegd was om tot intrekking van de bijstand over te gaan, maar dat de periode van intrekking van de bijstand onjuist is en dat deze tien weken in plaats van twaalf weken bedraagt. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de Raad in de in 1.4 vermelde uitspraak onjuiste gegevens heeft overgenomen uit het BOOM-rapport. Uit dit rapport volgt namelijk dat een gemiddelde kweekcyclus tien weken bedraagt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij nader besluit van 7 juli 2016 (nader besluit) de intrekking beperkt tot de periode van 11 november 2014 tot en met
19 januari 2015 en de terugvordering van betrokkene over die periode nader berekend en bepaald op € 2.724,57.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad zal het nader besluit op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrekken.
5.2.
In dit geding is uitsluitend aan de orde of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de periode waarover betrokkene ten onrechte bijstand heeft ontvangen tien weken bedraagt.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de berekening van de aanvangsdatum van de hennepkwekerij moet worden uitgegaan van een gemiddelde kweekcyclus van tien weken. In geschil is of appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij deze berekening een voorbereidingsperiode van twee weken moet worden opgeteld, zodat de periode van intrekking van de bijstand geen tien maar twaalf weken bedraagt.
5.4.
Ter zitting heeft appellant desgevraagd de door hem gehanteerde voorbereidingsperiode van twee weken nader toegelicht. Hierbij heeft appellant naar voren gebracht dat er niet aan kan worden voorbijgezien dat, voorafgaand aan de daadwerkelijke kweekcyclus, door een betrokkene noodzakelijkerwijs eerst activiteiten moeten worden verricht gericht op het starten van de hennepkwekerij, zoals de aanleg van een stroomvoorziening en de aanschaf en installatie van noodzakelijke apparatuur. Voorts heeft betrokkene ook in bezwaar niet aan appellant kenbaar gemaakt dat een dergelijke voorbereidingsperiode in zijn geval niet aannemelijk is. Gelet hierop acht appellant het niet onredelijk om van een voorbereidingsperiode van twee weken uit te gaan.
5.5.
In het BOOM-rapport is vermeld dat bij de berekening van de aanvangsdatum van een hennepkwekerij moet worden uitgegaan van een groei- en bloeitijd van negen weken en een overgangstijd, bedoeld voor het oogsten en opruimen van oude planten en het planten van nieuwe, van een week. Daarnaast moet worden uitgegaan van een zekere voorbereidingsperiode bedoeld voor het verrichten van activiteiten gericht op het starten van de hennepkwekerij als bedrijf. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de aanleg van elektriciteit en de aanschaf en installatie van apparatuur en overige benodigdheden voor de kwekerij, bijvoorbeeld lampen, kweekbakken en/of tafels, potten, ventilatoren, afzuiginstallaties en bewateringssystemen, al naar gelang de omvang en professionaliteit van de kwekerij.
5.6.
Gelet op 5.4 en 5.5, waarvan in het bijzonder de onder 5.5 bedoelde activiteiten, is het standpunt van appellant dat een hennepkwekerij aanvangt met een voorbereidingsperiode van twee weken niet onredelijk te achten. Bovendien heeft betrokkene ter zitting desgevraagd niet betwist dat een voorbereidingsperiode van twee weken in zijn geval aannemelijk is.
5.7.
Uit 5.6 volgt dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de berekening van de aanvangsdatum van de hennepkwekerij niet alleen van een kweekcyclus van tien weken maar tevens van een voorbereidingsperiode van twee weken moet worden uitgegaan. Dit betekent dat appellant in het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat de periode van intrekking van de bijstand twaalf weken bedraagt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5.8.
Uit 5.7 vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.9.
Nu het hoger beroep slaagt, zal het nader besluit eveneens worden vernietigd, omdat daaraan de grondslag is komen te ontvallen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2015 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 7 juli 2016.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en F. Hoogendijk en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) S.A. de Graaff

HD