Op 10 mei 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/3975-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelt dat het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is, omdat de gemachtigde van appellante door onvoorziene omstandigheden niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De gezondheidssituatie van appellante speelde hierbij ook een rol, waardoor zij niet zelf zorg kon dragen voor het indienen van het bezwaarschrift.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en de beslissing op bezwaar van 17 september 2015. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden aangevochten. Daarnaast wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.485,- voor verleende rechtsbijstand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er geen schade is aangetoond door het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de griffier en de voorzitter van de Raad.