ECLI:NL:CRVB:2017:1911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
16/3975-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar en opdracht tot nieuwe beslissing op bezwaar

Op 10 mei 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/3975-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelt dat het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is, omdat de gemachtigde van appellante door onvoorziene omstandigheden niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De gezondheidssituatie van appellante speelde hierbij ook een rol, waardoor zij niet zelf zorg kon dragen voor het indienen van het bezwaarschrift.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en de beslissing op bezwaar van 17 september 2015. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden aangevochten. Daarnaast wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.485,- voor verleende rechtsbijstand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er geen schade is aangetoond door het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de griffier en de voorzitter van de Raad.

Uitspraak

16/3975-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016, 15/6211 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Best (college)
Datum uitspraak: 10 mei 2017
Zitting hebben: H.J. de Mooij (voorzitter) en D.S. de Vries en L.M. Tobé (leden)
Griffier: M.S.E.S. Umans
Ter zitting is namens appellante verschenen [X.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.W.C.C. van Rooij.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 september 2015 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 17 september 2015;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.485,-;
  • bepaalt dat het college het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 169,- vergoedt;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1. Anders dan de rechtbank en het college acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift tegen het besluit van 2 juli 2015 verschoonbaar. Daarbij is van belang dat van de gemachtigde van appellante, [X.], door onvoorziene omstandigheden niet kon worden verwacht dat hij tijdig een bezwaarschrift indiende of een derde inschakelde om dit voor hem te doen. De enkele omstandigheid dat [X.] met het indienen van het bezwaarschrift heeft gewacht tot de laatste dagen voor de afloop van de bezwaartermijn maakt dit volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0165) niet anders. Door haar gezondheidssituatie was appellante niet in staat om zelf na het uitvallen van [X.] zorg te dragen voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift. Ook kon van haar niet worden verwacht dat zij binnen de resterende bezwaartermijn een andere gemachtigde zou inschakelen.
1.2. Uit 4.1 volgt dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en inhoudelijk op het bezwaar van appellante had dienen te beslissen. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, evenals de beslissing op bezwaar van 17 september 2015. Het college zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
1.3. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en € 495,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.485,-.
1.4. Nu niet gebleken is van schade door het bestreden besluit, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.S.E.S. Umans (getekend) H.J. de Mooij
JvC