ECLI:NL:CRVB:2017:1907
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van een herhaalde aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds september 1988 ziek is, had een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Het Uwv had dit verzoek echter afgewezen, stellende dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank had deze afwijzing in een eerdere uitspraak bevestigd.
De Raad overwoog dat het Uwv het verzoek van appellant terecht had opgevat als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel vereist dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt bij een herhaalde aanvraag. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van zijn aanvraag konden onderbouwen. De stukken die appellant had ingediend, waren grotendeels al bekend ten tijde van het oorspronkelijke besluit van 14 augustus 1989.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag van appellant af te wijzen. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.