ECLI:NL:CRVB:2017:1887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid van verzoek om immateriële schadevergoeding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante op 11 december 2012 een aanvraag heeft ingediend voor een elektrische buitenrolstoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard heeft deze aanvraag aanvankelijk goedgekeurd, maar later ingetrokken en in plaats daarvan een persoonsgebonden budget (pgb) aangeboden. De rechtbank heeft het besluit van het college vernietigd, maar het college heeft in hoger beroep aangegeven dat appellante inmiddels de gewenste rolstoel heeft ontvangen. Appellante heeft desondanks verzocht om een schadevergoeding van € 3.000,- wegens het gebruik van een inadequate rolstoel. De Raad heeft geoordeeld dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden en dat er daarom geen procesbelang is. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard, maar het college is wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 495,- en het griffierecht van € 123,-.