ECLI:NL:CRVB:2017:1856
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete en terugvordering bijstandsuitkering wegens niet-gemelde geldstortingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, waarbij een boete is opgelegd en de bijstand is ingetrokken. Appellant ontving samen met zijn echtgenote bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Na een rechtmatigheidsonderzoek werd vastgesteld dat appellant en zijn echtgenote geen melding hadden gemaakt van geldstortingen op hun bankrekening en autobezit. Het dagelijks bestuur heeft hen een boete opgelegd en de bijstand over bepaalde maanden ingetrokken. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak de terugvordering van de bijstand gegrond verklaard, maar de boete verlaagd. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de cautie niet is gegeven tijdens het gesprek dat leidde tot de boete. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting vaststaat, maar dat de mate van verwijtbaarheid niet als grove schuld kan worden aangemerkt. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt de boete vast op een lager bedrag, rekening houdend met de financiële situatie van appellant.