ECLI:NL:CRVB:2017:1818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wijziging van de beslagvrije voet en terugwerkende kracht in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij de aanpassing van de beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht werd doorgevoerd. Appellant ontvangt sinds 21 februari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Van zijn bijstand wordt een bedrag ingehouden wegens een terugvordering van te veel ontvangen bijstand. In 2013 heeft het college appellant geïnformeerd over de mogelijkheid om de aflossing te verlagen in verband met hoge woonkosten. Appellant heeft verzocht om de beslagvrije voet ook over een eerdere periode aan te passen, maar het college heeft dit verzoek afgewezen, met de reden dat de beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht kan worden gewijzigd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aangepast had moeten worden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college de benodigde gegevens pas in oktober 2013 heeft ontvangen, waardoor de aanpassing van de beslagvrije voet met ingang van die datum terecht was. De Raad bevestigt dat het college geen aanleiding had om af te wijken van de gedragslijn dat de beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht kan worden aangepast.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en J.H.M. van de Ven als leden, in aanwezigheid van griffier J.M.M. van Dalen.