ECLI:NL:CRVB:2017:1775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
16/5533 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening door schending medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 6 januari 2015 bijstand ingevolge de Participatiewet aangevraagd, maar heeft niet voldaan aan de medewerkingsverplichting door niet op een uitnodiging voor een gesprek te verschijnen. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft de aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet op de uitnodiging is verschenen en geen gebruik heeft gemaakt van de geboden herstelmogelijkheid. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij de uitnodiging niet heeft ontvangen en dat de besluitvorming onzorgvuldig was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging op de juiste wijze is bezorgd en dat de appellant de medewerkingsverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

16/5533 PW
Datum uitspraak: 9 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 juli 2016, 16/454 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Voor appellant is verschenen mr. M.J.G. Schroeder, advocaat, die heeft waargenomen voor mr. drs. ir. Maduro. Het college is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Vanaf 30 december 2014 stond appellant in de Basisregistratie personen van de gemeente Schiedam ingeschreven op het adres [opgegeven adres] te [plaatsnaam] (opgegeven adres). Appellant heeft zich op 6 januari 2015 gemeld bij het college om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aan te vragen naar de norm voor een alleenstaande, waarna hij op 29 januari 2015 de aanvraag om bijstand heeft ingediend. Appellant heeft op het daarbij overgelegde formulier Kostendelersnorm Participatiewet ingevuld dat [naam medebewoner] een medebewoner en tevens goede vriendin is. Omdat het door de afdeling Handhaving ingestelde administratieve onderzoek daartoe aanleiding gaf, hebben twee medewerkers van die afdeling (controlemedewerkers) getracht een onaangekondigd huisbezoek af te leggen aan het opgegeven adres. Er werd toen niet opengedaan. Bij brief gedateerd op 17 februari 2015 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 9 maart 2015 om 8.30 uur om zijn woon- en leefsituatie te bespreken. Hierbij heeft het college appellant meegedeeld dat als appellant niet op de afspraak verschijnt hem direct de mogelijkheid van herstel wordt geboden door uiterlijk op 10 maart 2015 vóór 9.00 uur telefonisch contact op te nemen. Appellant heeft zonder bericht geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging en geen gebruik gemaakt van de herstelmogelijkheid. Op 9 maart 2015 is opnieuw tevergeefs getracht een onaangekondigd huisbezoek af te leggen aan het opgegeven adres. Daarbij hebben de controlemedewerkers vastgesteld dat niemand de woning heeft betreden of verlaten tussen 7.45 en 8.30 uur. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 maart 2015.
1.2.
Bij besluit van 12 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 december 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de uitnodiging voor het gesprek op 9 maart 2015 op 6 maart 2015 bij appellant in de brievenbus is bezorgd door één van de twee controlemedewerkers. Appellant is niet verschenen en heeft geen gebruik gemaakt van de hersteltermijn. Hierdoor heeft appellant de medewerkingsverplichting geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 17, tweede lid, van de PW bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Indien de belanghebbende niet aan de medewerkingsverplichting voldoet is dat een grond voor weigering, intrekking of beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, betrokkene recht op bijstand heeft.
4.2.
Voor de beoordeling van het recht op bijstand vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Uit de stukken blijkt dat naar aanleiding van de aanvraag bij het college onduidelijkheid bestond over de woon- en leefsituatie van appellant. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat het college bevoegd was om een onderzoek in te stellen naar de woon- en leefsituatie van appellant door hem op te roepen voor een gesprek, welk oordeel in het hoger beroepschrift niet is betwist.
4.3.
Appellant heeft als beroepsgrond allereerst aangevoerd dat hij de uitnodiging voor het gesprek op 9 maart 2015 niet op 6 maart 2015 heeft ontvangen. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7532) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is bezorgd. Dit geldt ook voor een ander document dat rechtens van belang is. Volgens eveneens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796) kan het in een brievenbus deponeren van een besluit voor de toepassing van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht op één lijn worden gesteld met een niet-aangetekende verzending per post. Daarom is het bij betwisting van die deponering aan het college om aannemelijk te maken dat de brief daadwerkelijk bij appellant is bezorgd.
4.4.
Het college heeft met het rapport van 10 maart 2015 aannemelijk gemaakt dat de uitnodiging voor het gesprek op 9 maart 2015 daadwerkelijk op 6 maart 2015 is bezorgd. In dit op ambtsbelofte opgemaakte rapport is vermeld dat de controlemedewerker, in het bijzijn van zijn collega, de schriftelijke uitnodiging persoonlijk in de brievenbus van de woning van appellant heeft gedeponeerd. De controlemedewerker, die de uitnodiging heeft bezorgd, heeft het rapport ondertekend. Het enkele feit dat de uitnodiging is gedateerd op 17 februari 2015 leidt niet tot een ander oordeel. Dat de uitnodigingsbrief eerder is gedateerd levert geen grond op om de juistheid van de verklaring van de controlemedewerker over het tijdstip van deponeren zoals opgenomen in een op ambtsbelofte en ondertekend rapport in twijfel te trekken.
4.5.
Appellant heeft verder als beroepsgrond aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig is, omdat niet bij een aparte brief een gelegenheid tot herstel is geboden. Deze stelling treft evenmin doel. Het college heeft appellant in dit geval onverplicht een herstelmogelijkheid geboden waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het niet gebruik maken van deze mogelijkheid. Aan het feit dat appellant opnieuw geen gehoor heeft gegeven aan de oproep voor een gesprek over zijn woon- en leefsituatie heeft het college de conclusie verbonden dat appellant de medewerkingsverplichting heeft geschonden waardoor zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag van appellant dan ook op goede gronden afgewezen.
4.6.
Appellant heeft eerst ter zitting er nog op gewezen dat het niet juist is hem schending van de inlichtingenverplichting tegen te werpen en in dit verband een beroep gedaan op het informed consent. De Raad zal deze beroepsgrond en wat overigens ter zitting nog is aangevoerd aan nieuwe beroepsgronden buiten bespreking laten, omdat deze in strijd met de goede procesorde te laat zijn aangevoerd en het college daarop niet heeft kunnen reageren.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD