In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in Duitsland, had een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar deze aanvraag werd geweigerd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het argument dat hij tijdens zijn verblijf in een internaat in Nederland niet als ingezetene kon worden aangemerkt. De Svb stelde dat zijn verblijf in Nederland uitsluitend verband hield met het volgen van onderwijs en dat er geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep echter overwogen dat de appellant gedurende zijn verblijf in het internaat van 1960 tot 1968 vrijwel uitsluitend in Nederland verbleef en dat hij in die periode een duurzame band met Nederland had opgebouwd, ondanks het feit dat hij geen eigen woonruimte buiten het internaat had. De Raad concludeerde dat de appellant van de aanvangsleeftijd tot 29 mei 1968 verzekerd was voor de AOW, en vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van de Svb. De Svb werd opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Svb het griffierecht aan de appellant moest vergoeden.