ECLI:NL:CRVB:2017:1750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
16/5669 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake beëindiging aanstelling ambtenaar

In deze zaak heeft verzoekster, een ambtenaar, op 23 augustus 2016 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 8 mei 2014, waarin werd beslist over de beëindiging van haar aanstelling in tijdelijke dienst. De Raad had in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging van de aanstelling rechtmatig was. Verzoekster heeft in haar verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die niet bekend waren vóór de uitspraak van 8 mei 2014, zoals vereist door artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke eisen voor herziening, aangezien er geen nieuwe informatie is die tot een andere uitspraak zou kunnen leiden.

De minister van Defensie heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting van 30 maart 2017. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het bijzondere middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of om de juistheid van de eerdere uitspraak te betwisten. De Raad heeft ook opgemerkt dat verzoekster geen feiten heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van haar verzoek.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier J. Smolders, en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.

Uitspraak

16/5669 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 mei 2014, 12/2530 AW, 13/6026 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 11 mei 2017
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij een brief binnengekomen op 23 augustus 2016 herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 8 mei 2014, 12/2530 AW, 13/6026 AW (ECLI:NL:CRVB:2014:1576).
De minister heeft een korte schriftelijke reactie op het verzoek gegeven.
Verzoekster heeft bij brief van 14 maart 2017 nadere informatie verschaft, haar verzoek nader onderbouwd en meegedeeld dat zij niet op de zitting van 30 maart 2017 zal verschijnen.
De minister heeft bij brief van 20 maart 2017 gereageerd en eveneens kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 30 maart 2017. Partijen zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak van 8 mei 2014 heeft de Raad beslist op het hoger beroep van verzoekster over het besluit tot beëindiging van haar aanstelling in tijdelijke dienst met een proeftijd van twee jaar per 15 december 2010 en over het besluit van 17 augustus 2010 tot vrijstelling van verzoekster van werkzaamheden tot aan het einde van haar aanstelling.
2. Een verzoek van verzoekster van 14 mei 2014 om herziening van de uitspraak van 8 mei 2014 is door de Raad afgewezen bij uitspraak van 24 maart 2016, 14/2835 AW (ECLI:NL:CRVB:2016:1253).
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster heeft in haar brieven geen feiten of omstandigheden genoemd die bij haar niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak van 8 mei 2014. Reeds daarom voldoet het verzoek niet aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gestelde eisen.
3.3.
Zoals ook is overwogen in de uitspraak van 24 maart 2016, is volgens vaste rechtspraak het bijzondere middel van herziening niet gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Ook aan de opmerkingen van verzoekster over de gang van zaken tijdens de zittingen van 27 maart 2014 en van
11 februari 2016 moet de Raad voorbijgaan. Het gaat ook daarbij immers niet om feiten of omstandigheden als onder 3.1 bedoeld.
3.4.
In verband met de opmerking van verzoekster dat zij niet beschikt over het geschrift van de minister waarop wordt gedoeld onder 1.4 van de uitspraak van 24 maart 2016, merkt de Raad nog op dat de minister alleen het in die uitspraak genoemde (verweer)schrift heeft ingezonden en dat dit aan verzoekster is toegezonden. Omdat de minister zich tijdens de zitting heeft laten vertegenwoordigen heeft hij ook mondeling een zienswijze (kunnen) geven.
3.5.
De Raad komt tot de conclusie dat het verzoek om herziening van de uitspraak van 8 mei 2014 moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Smolders

HD