In deze zaak heeft verzoekster, een ambtenaar, op 23 augustus 2016 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 8 mei 2014, waarin werd beslist over de beëindiging van haar aanstelling in tijdelijke dienst. De Raad had in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging van de aanstelling rechtmatig was. Verzoekster heeft in haar verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die niet bekend waren vóór de uitspraak van 8 mei 2014, zoals vereist door artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke eisen voor herziening, aangezien er geen nieuwe informatie is die tot een andere uitspraak zou kunnen leiden.
De minister van Defensie heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting van 30 maart 2017. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het bijzondere middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of om de juistheid van de eerdere uitspraak te betwisten. De Raad heeft ook opgemerkt dat verzoekster geen feiten heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van haar verzoek.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier J. Smolders, en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.