Uitspraak
16 juli 2015, 15/1238 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als activiteitenbegeleidster werkte, had zich op 6 mei 2009 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 4 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en appellante had hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. In 2014 meldde zij een verslechtering van haar gezondheid, maar het Uwv concludeerde dat er geen recht op een WIA-uitkering was, omdat de klachten anders waren dan bij de eerdere beoordeling. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en dat de medische informatie die door appellante was overgelegd onvoldoende steun bood voor haar standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt was. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de medische gegevens correct had geïnterpreteerd. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch passend waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.