ECLI:NL:CRVB:2017:1713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering en terugvordering voorschot bij gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een alleenstaande werkloze werknemer, had op 23 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de IOAW. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant samen met een andere persoon, S, een gezamenlijke huishouding zou voeren. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant niet als zelfstandig rechtssubject voor de IOAW kon worden aangemerkt. Daarnaast heeft het college een voorschot dat eerder was verstrekt, teruggevorderd op basis van de IOAW.
De rechtbank heeft de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat de terugvordering onterecht was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant en S een gezamenlijke huishouding voerden, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de procedure naar voren zijn gekomen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van het voorschot op de juiste grondslag was gebaseerd, ondanks een onjuiste vermelding in de besluiten van het college.
De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag en de terugvordering van het voorschot standhouden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.