ECLI:NL:CRVB:2017:1694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
16/2414 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schuldregeling door het Uwv in verband met niet tijdig doorgeven van wijzigingen en opgelegde boete

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellante, die een uitkering ontving op grond van de Wajong, had een schuldregeling aangevraagd bij de Stadsbank Oost Nederland. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter deze schuldregeling afgewezen, omdat de appellante wijzigingen in haar situatie niet tijdig had doorgegeven, wat leidde tot een opgelegde boete. De rechtbank had het beroep van de appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad overwoog dat artikel 3:56, tweede lid, van de Wajong 2015 het Uwv verbiedt om mee te werken aan een schuldregeling in gevallen waar een boete is opgelegd wegens het niet nakomen van inlichtingenverplichtingen. De wetgever heeft ervoor gekozen om dergelijke vorderingen categorisch uit te sluiten van schuldregelingen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om mee te werken aan de schuldregeling, ongeacht de geringe hoogte van de boete die was opgelegd. De uitspraak benadrukt het dwingendrechtelijke karakter van de wet en de beperkte ruimte voor een belangenafweging in dit soort gevallen.

De uitspraak bevestigt dat het Uwv zich aan de wet moet houden en dat er geen ruimte is voor individuele afwegingen in situaties waarin de wet duidelijk voorschrijft dat medewerking aan een schuldregeling niet mogelijk is. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/2414 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 maart 2016, 15/2470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 april 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M. Pinners, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Voor appellante is
mr. Pinners verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. van Nederveen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, met ingang van haar achttiende verjaardag een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong 1998) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 580) zijn de bepalingen van de Wajong met ingang van 1 januari 2010 ondergebracht in hoofdstuk 3 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), inmiddels sinds 1 januari 2015 weer Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) geheten. Voor deze zaak zijn de bepalingen van de Wajong 2010 en Wajong 2015 van belang.
1.2.
Bij besluit van 20 november 2014 heeft het Uwv bepaald dat de uitkering in de periode van 1 tot en met 31 oktober 2014 in verband met inkomsten uit arbeid niet wordt uitbetaald. Bij besluit van 5 december 2014 heeft het Uwv bepaald dat de uitkering in de periode van
1 februari 2013 tot 1 oktober 2014 in verband met inkomsten uit arbeid wordt uitbetaald naar een andere mate van arbeidsongeschiktheid. De als gevolg hiervan teveel ontvangen uitkering ten bedrage van € 6.916,58 is bij ditzelfde besluit teruggevorderd. Bij besluit van 12 februari 2015 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 1.730,-, omdat zij de door haar verrichte werkzaamheden niet heeft doorgegeven. Bij beslissing op bezwaar van 28 mei 2015 heeft het Uwv het bezwaar tegen de besluiten van
20 november 2014 en 5 december 2014 ongegrond verklaard, het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2015 gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 10,-. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 mei 2015. Bij uitspraak van 9 november 2015 heeft de rechtbank Overijssel dit beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Omdat appellante meerdere schulden heeft, is zij op 27 mei 2015 een overeenkomst tot schuldregeling aangegaan met de Stadsbank Oost Nederland (Stadsbank). Op
14 augustus 2015 heeft de Stadsbank aan het Uwv een betalingsvoorstel gedaan, waarbij een deel van het inkomen van appellante maandelijks wordt gereserveerd en jaarlijks aan het Uwv wordt uitbetaald en door het Uwv finale kwijting wordt verleend van de eventuele restantvordering.
1.4.
Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft het Uwv het betalingsvoorstel afgewezen, omdat de vordering is ontstaan doordat appellante wijzigingen in haar situatie niet op tijd of niet volledig aan het Uwv heeft doorgegeven en het Uwv haar voor deze overtreding een boete heeft opgelegd.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 20 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 augustus 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat − gelet op het dwingendrechtelijke karakter van het bepaalde in artikel 3:59, tweede lid, van de
Wajong 2015 − het Uwv niet anders heeft kunnen besluiten dan te weigeren mee te werken aan een schuldregeling en dat voor een belangenafweging geen enkele ruimte is. Daaraan doet niet af dat de boete in bezwaar is gematigd tot een bedrag van € 10,-, aangezien dit aan de boeteoplegging op zich geen afbreuk heeft gedaan.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de boete wel heeft bestreden. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van het Uwv bevestigd dat het de bedoeling was om de boete geheel te schrappen, maar dat deze administratief op € 10,- is gezet, omdat het computersysteem van het Uwv niet toeliet de boete op nihil te stellen. Artikel 3:59,
tweede lid, van de Wajong 2015 neemt niet weg dat het Uwv, kijkend naar het individu en op basis van redelijkheid en billijkheid, de inherente bevoegdheid heeft mee te werken aan een schuldregeling. Door louter vanwege de overgebleven boete van € 10,- niet mee te werken aan een schuldregeling stelt het Uwv zich te halsstarrig op.
4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De boete is vastgesteld conform wet- en regelgeving en het boetebeleid van het Uwv, op basis van de uitgangspunten van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754). Op geen enkele wijze hebben overwegingen van systeemtechnische aard hierbij een rol gespeeld. Bij het opleggen van de boete is uitgegaan van verminderde verwijtbaarheid van appellante en vervolgens is de boete wegens het ontbreken van aflossingscapaciteit verder gematigd tot € 10,-.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd. De Wajong 2010 bevatte een gelijkluidende bepaling.
5.2.
Artikel 3:59 van de Wajong 2015 luidt, voor zover van hier van belang:
1. In afwijking van artikel 3:56, eerste lid, kan het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen op verzoek van de jonggehandicapte, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien door medewerking aan een schuldregeling, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de jonggehandicapte niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
c. een naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betrouwbaar voorstel voor een schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet;
d. aannemelijk is dat de medewerking aan een schuldregeling niet
concurrentievervalsend werkt; en
e. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet nakomen van de jonggehandicapte van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 3:40 is opgelegd, dan wel indien hiervoor aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
5.3.
Artikel 3:59 is in 2008 als artikel 57a ingevoegd in de Wajong 1998. Dit is gebeurd in het kader van de wet van 4 december 2008 tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten teneinde de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de mogelijkheid te geven om van terugvordering af te zien door medewerking aan voorstellen tot schuldregeling (Stb. 2008, 510). De memorie van toelichting stelt dat in de tweede leden van, onder meer, artikel 57a van de Wajong 1998 een aantal situaties wordt vermeld waarin medewerking aan een schuldregeling en daarmee van het afzien van een (deel van) de terugvordering in geen geval aan de orde is. Dit is het geval bij het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen uit de sociale zekerheidswetgeving, waarop een boete is gevolgd. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een vordering die ontstaat doordat een uitkering ten onrechte enige tijd doorloopt, terwijl de betrokkene inmiddels werk heeft gevonden, maar dat niet tijdig doorgeeft (kamerstukken II 2007-2008, 31586, nr. 3, blz. 10). In de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht dat vorderingen waarbij sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht èn waarbij een boete is opgelegd of strafrechtelijk aangifte is gedaan, uitgesloten zijn van minnelijke schuldregeling. Dit houdt in dat vorderingen ontstaan als gevolg van bewezen misbruik of bewezen bedrieglijk handelen automatisch zijn uitgesloten
(kamerstukken II 2008-2009, 31586, nr. 7, blz. 9).
5.4.
De vordering van het Uwv waarvan de Stadsbank heeft verzocht deze in een schuldregeling te betrekken, is gebaseerd op de in 1.2 genoemde besluiten van het Uwv. Vaststaat dat deze vordering is ontstaan door het niet nakomen door appellante van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 3:74 van de Wajong 2010, en dat het Uwv appellante daarvoor een boete heeft opgelegd. Deze boete is bij de uitspraak van de rechtbank van 9 november 2015 in rechte vast komen te staan. Gelet hierop staat artikel 3:56, tweede lid, van de Wajong 2015 er aan in de weg dat het Uwv meewerkt aan een schuldregeling. Deze bepaling geeft het Uwv geen bevoegdheid om, zoals appellante bepleit, dat in individuele gevallen wel te doen. Blijkens de wetsgeschiedenis ligt hieraan de keuze van de wetgever ten grondslag om vorderingen als hier aan de orde categorisch uit te sluiten van een schuldregeling waaraan het Uwv meewerkt. De bepaling biedt voorts, gelet op de tekst, geen ruimte om bij een geringe boete als hier aan de orde, mee te werken aan een schuldregeling.
5.5.
Uit wat in 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.H. Budde

HD