ECLI:NL:CRVB:2017:1683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
15/4323 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schorsingsbesluit Wajong en bewijs van verzending door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een schorsingsbesluit van het Uwv met betrekking tot de Wajong-inkomensvoorziening. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het schorsingsbesluit niet heeft ontvangen. Het Uwv heeft gesteld dat het besluit op 3 oktober 2013 niet aangetekend is verzonden en dat er geen verzendbewijs is. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat het schorsingsbesluit op de juiste wijze is bekendgemaakt, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat de verzendadministratie van het Uwv niet deugdelijk is en dat de stelling van appellant dat hij het besluit niet heeft ontvangen niet als ongeloofwaardig kan worden beschouwd. Hierdoor is het schorsingsbesluit niet in werking getreden. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant gegrond. Het besluit van 8 juli 2014 wordt herroepen, en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2017.

Uitspraak

15/4323 Wajong
Datum uitspraak: 26 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de gerectificeerde uitspraak van de rechtbank
Noord-Holland van 6 mei 2015, 14/5432 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 21 november 2016 en 13 maart 2017 heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Coenraad. Tevens was aanwezig I. Mashabel, de zus van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 3 juli 2013 inkomensondersteuning als bedoeld in de artikelen 2:43 en 2:44 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) toegekend, ter hoogte van 25% van het voor appellant geldende minimumloon (€ 182,92 bruto per maand).
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2013 (schorsingsbesluit) heeft het Uwv met toepassing van artikel 2:49, tweede lid, van de Wajong de betaling van de inkomensvoorziening met ingang van 1 oktober 2013 geschorst, omdat appellant niet is verschenen op een afspraak met de arbeidsdeskundige. Appellant is verzocht zo spoedig mogelijk contact met het Uwv op te nemen om een nieuwe afspraak te maken. In het besluit is ook vermeld dat de inkomensvoorziening zal worden beëindigd als appellant geen contact opneemt met het Uwv.
1.3.
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft het Uwv de inkomensvoorziening van appellant met ingang van 1 oktober 2013 beëindigd, omdat appellant geen nieuwe afspraak met de arbeidsdeskundige heeft gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 17 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 8 juli 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant ruimschoots de tijd heeft gehad om het verzuim te herstellen, maar van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Appellant is niet verschenen op het spreekuur van de arbeidsdeskundige van 27 september 2013 en ook nadien heeft hij geen contact meer gezocht met het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit voor rekening en risico van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant − onder meer en kort samengevat − naar voren gebracht dat hij het schorsingsbesluit niet heeft ontvangen. Volgens appellant is er geen grond voor de beëindiging van de inkomensvoorziening.
3.2.
Het Uwv heeft in antwoord op vragen van de Raad te kennen gegeven dat het schorsingsbesluit op 3 oktober 2013 niet aangetekend is verzonden. Er is dus geen verzendbewijs, wel is dit besluit op 3 oktober 2013 automatisch (digitaal) opgeslagen in het systeem. Zelfs indien de stelling van appellant dat het schorsingsbesluit hem niet heeft bereikt moet worden onderschreven, is volgens het Uwv niet te begrijpen dat een reactie van appellant is uitgebleven tot 19 augustus 2014, de dag waarop bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 8 juli 2014. Aan appellant is immers in de tussenliggende periode geen inkomensvoorziening meer betaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2:7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wajong, voor zover van belang, is de jonggehandicapte verplicht te voldoen aan elke oproep van het Uwv of van een of meer door het Uwv aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het Uwv te bepalen plaats voor beantwoording van vragen als bedoeld in onderdeel b, het meewerken aan een onderzoek als bedoeld in onderdeel c of het naleven van controlevoorschriften, bedoeld in onderdeel d.
Ingevolge artikel 2:49, tweede lid, van de Wajong, voor zover van belang, schorst het Uwv de betaling van de inkomensvoorziening, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat de jonggehandicapte een verplichting als bedoeld in artikel 2:7 van de Wajong niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Op grond van artikel 2:58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong, voor zover van belang, herziet het Uwv beschikkingen op grond van hoofdstuk 2 of trekt het dergelijke beschikkingen in, indien als gevolg van het niet nakomen van artikel 2:7 en de daarop berustende bepalingen een inkomensvoorziening ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.2.
Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het bekend is gemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.3.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van die stukken op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken (vergelijk de uitspraak van de Raad van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423).
4.4.
Het schorsingsbesluit is niet aangetekend verzonden. De verzending is door het Uwv niet aannemelijk gemaakt. Een deugdelijke verzendadministratie ontbreekt. De door appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep ingenomen stelling dat hij het schorsingsbesluit niet heeft ontvangen, kan niet als een ongeloofwaardige ontkenning worden beschouwd. Dit betekent dat het schorsingsbesluit niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dus ook niet in werking is getreden.
4.5.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, moet worden geoordeeld dat het Uwv bij het bestreden besluit ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat de inkomensvoorziening van appellant rechtsgeldig met ingang van 1 oktober 2013 is geschorst en beëindigd.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard en dat besluit zal worden vernietigd. Het besluit van 8 juli 2014 zal worden herroepen.
4.7.
In hoger beroep heeft appellant verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Deze vordering kan in deze procedure niet worden toegewezen. Appellant kan het Uwv schriftelijk om vergoeding van schade verzoeken.
5. Ten slotte ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze worden begroot op € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 november 2014;
  • herroept het besluit van 8 juli 2014;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM