ECLI:NL:CRVB:2017:1678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.J.T. van den Corput
- H. Benek
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen onvoorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim en seksuele intimidatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die onvoorwaardelijk ontslagen is wegens plichtsverzuim, specifiek seksuele intimidatie van vrouwelijke collega's. Appellant was sinds 1 april 2001 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en werd beschuldigd van ongewenste omgangsvormen. Drie vrouwelijke medewerkers van een beveiligingsbedrijf dienden in augustus 2012 een klacht in over appellant. Na een disciplinair onderzoek, dat onder andere getuigenverklaringen van de meldsters en (ex-)collega's omvatte, besloot de minister van Veiligheid en Justitie op 14 januari 2013 tot ontslag van appellant. Dit besluit werd later door de rechtbank Oost-Brabant bevestigd.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de vrouwelijke collega's voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn gedrag niet aan hem kon worden toegerekend. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de verantwoordelijkheden van appellant als ambtenaar.
De Raad verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat appellant niet had aangetoond dat andere collega's zich in gelijke mate schuldig hadden gemaakt aan vergelijkbaar gedrag. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het ontslag van appellant bleef in stand.