Uitspraak
W.R. Bos.
OVERWEGINGEN
1 februari 2013 tot 16 april 2013 in Colombia heeft verbleven. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant aan de hand van de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij, terwijl hij in Colombia verbleef, uit hoofde van zijn toenmalige functie activiteiten heeft verricht, maar de rechtbank heeft dat onvoldoende geacht om op grond daarvan aan te nemen dat appellant overwegend om zakelijke redenen in Colombia verbleef.
20 december 2012 blijkt dat appellant zijn werkgeefster aanspreekt op diverse (financiële) problemen die voor hem zijn ontstaan in verband daarmee met het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor zijn vrouw en het betalen van Nederlandse les voor haar. In een
e-mail van 4 maart 2013 beschrijft appellant het uitstel van zijn terugvlucht en vermeldt hij een aantal financiële problemen. In geen van deze e-mails is sprake van werkzaamheden die appellant in Colombia ten behoeve van zijn werkgeefster heeft verricht. Evenmin wordt de werkgeefster in die mails aangesproken op het vergoeden van de reiskosten.