ECLI:NL:CRVB:2017:1619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
15/6783 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die per 11 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank had weliswaar de beslissing van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Appellant betoogde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, met name op het gebied van reiken, grijpen en tillen. Hij verwees naar rapporten van zijn fysiotherapeut en een orthopeed, die zijn standpunt ondersteunden.

Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2017 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat. Het Uwv was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad beoordeelde de argumenten van appellant en de onderliggende rapporten. De Raad concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 18 augustus 2015, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep was opgesteld, voldoende gemotiveerd was en dat de geselecteerde functies voor appellant passend waren. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de beperkingen van appellant zwaarder te laten wegen dan in de FML was gedaan.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank te weerleggen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6783 WIA
Datum uitspraak: 26 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 september 2015, 15/2450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.P.M. van Bohemen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 11 december 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 20 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 december 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 april 2015 ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In de beroepsfase heeft appellant onder meer een brief van psychosomatisch fysiotherapeut S. van Rossum van 3 juni 2015 ingebracht, en een rapport van de verzekeringsarts E.C. van der Eijk van 30 juni 2015. Van der Eijk is van oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 5 maart 2015 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanpassing behoeft op de onderdelen klimmen en het hoofd in een bepaalde stand houden. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 augustus 2015 de FML aangepast op het onderdeel het hoofd in een bepaalde stand houden. Voor het aanpassen van het onderdeel klimmen ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep, blijkens zijn rapport van 18 augustus 2015, geen aanleiding. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
19 augustus 2015 geconcludeerd dat de aangepaste FML niet leidt tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uitgegaan kan worden van de FML van 18 augustus 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom geen beperking voor het onderdeel klimmen behoeft te worden aangenomen. Ook is er geen verplichting voor de verzekeringsartsen van het Uwv om contact op te nemen met behandelaars van appellant. Voorts is voldoende toegelicht door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) waarom de geselecteerde functies door appellant vervuld kunnen worden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Onder meer op de aspecten reiken, grijpen en tillen dienen zwaardere beperkingen te worden aangenomen. Daartoe wordt met name verwezen naar het standpunt van de fysiotherapeut, zoals neergelegd in zijn brieven van 5 februari 2013 en 3 juni 2015. Ook wordt verwezen naar een brief van orthopeed J.I. de Jong van 17 november 2015.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat de bezwaren van appellant zich met name richten op de FML-aspecten tillen en reiken. Er bestaat ook nog bezwaar tegen het niet overnemen van het standpunt Van der Eijk op het aspect klimmen, maar dat aspect komt niet voor in de geselecteerde functies. In de FML van 18 augustus 2015 is geen beperking aangenomen op het aspect reiken, maar wel op de aspecten tillen of dragen, en frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren tijdens het werk. Van der Eijk geeft niet aan dat hij op deze aspecten meerdere of zwaardere beperkingen aangewezen acht. Evenmin kan dat afgeleid worden uit de informatie van de fysiotherapeut. Daaruit blijkt dat de behandeling van appellant per
11 november 2014 is gestaakt, maar dat er nog wel pijnklachten zijn. De brief van 3 juni 2015 bevat een ingevulde vragenlijst van de klachten van appellant, maar de klachten als zodanig kunnen niet leiden tot het opnemen van beperkingen in de FML. Los daarvan biedt ook de inhoud van die brief geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen van appellant met de FML van 18 augustus 2015 zijn onderschat. Hetzelfde geldt voor de in hoger beroep overgelegde brief van de orthopeed De Jong. Die concludeert dat er sprake is van degeneratieve afwijkingen, en dat er geen therapeutische opties meer zijn. Die bevindingen corresponderen met die van de verzekeringsartsen van het Uwv. De stelling van appellant dat de verzekeringsartsen van het Uwv de fysiotherapeut hadden moeten benaderen wordt niet onderschreven. Niet gebleken is dat daarom in de bezwaarfase is verzocht. Bovendien beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de brief van de fysiotherapeut van
5 februari 2013, en is de inhoud daarvan ook meegewogen zoals blijkt uit het rapport van
5 maart 2015.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 augustus 2015 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies passend zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 augustus 2015 is toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overtreffen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover deze is aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan
IvR