ECLI:NL:CRVB:2017:1613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na intrekking door gemachtigde
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het Uwv had eerder een besluit genomen op 28 augustus 2014, dat door appellante werd bestreden. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Tijdens de procedure heeft de gemachtigde van appellante, mr. P.A. Schippers, op 9 december 2016 het hoger beroep ingetrokken. Deze intrekking werd gedaan omdat de gemachtigde geen contact kon krijgen met appellante en geen medische gegevens kon aanleveren. Op 12 december 2016 verzocht mr. Schippers de Raad om de intrekking als niet verzonden te beschouwen, omdat hij op die dag contact had gekregen met de begeleidster van appellante die zou proberen de benodigde medische gegevens te verkrijgen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat een intrekking van een hoger beroep na afloop van de termijn niet ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van een wilsgebrek zoals dwang, dwaling of bedrog. De Raad concludeert dat er geen sprake was van dwaling of andere wilsgebreken en dat de intrekking rechtsgeldig was. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2017, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.