Uitspraak
16 juli 2015, 14/6560 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet en verzocht om een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het medisch onderzoek zorgvuldig had uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. Appellant stelde dat zijn beperkingen als gevolg van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis waren onderschat en dat hij niet in staat was om samen te werken met anderen. Hij verwees naar medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant en dat de geduide functies passend waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.