ECLI:NL:CRVB:2017:1582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
15/5833 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet en verzocht om een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het medisch onderzoek zorgvuldig had uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. Appellant stelde dat zijn beperkingen als gevolg van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis waren onderschat en dat hij niet in staat was om samen te werken met anderen. Hij verwees naar medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant en dat de geduide functies passend waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/5833 WIA
Datum uitspraak: 12 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 juli 2015, 14/6560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting is gehouden op 1 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker voor 37,29 uur per week. Op 1 februari 2012 heeft appellant zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten. Op 22 oktober 2013 heeft appellant een aanvraag op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van
29 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts van 4 februari 2014, die een expertise heeft laten verrichten door psychiater dr. O. de Klerk, en een rapport van een arbeidsdeskundige van
18 februari 2014.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 juli 2014 ten grondslag.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat het Uwv het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft verricht. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen gegevens overgelegd die aanleiding geven tot het aannemen van meer of verdergaande psychische beperkingen. De brief van psychiater R. Zecher van 9 februari 2015 geeft daarvoor geen aanleiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat door het Uwv voldoende is gemotiveerd dat met de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden en dat de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal van appellant niet aan de geschiktheid van de geselecteerde functies in de weg staat.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen als gevolg van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is met anderen samen te werken. Hij heeft in dat verband verwezen naar het diagnoseformulier van
GZ-psycholoog drs. B.Th. Steynis, en informatie van een GGZ-instelling over paranoïde persoonlijkheidsstoornissen. Appellant meent dat hij ten gevolge van zijn medicatiegebruik zodanig beperkt is dat hij niet in staat is om de functie productiemedewerker metaal- en elektro-industrie (SBC-code 111171) te vervullen, gelet op het aan deze functie verbonden persoonlijk risico. Appellant heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat in de functies aan de voorwaarde van niveau 3-begeleiding wordt voldaan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv wordt hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierover is overwogen, onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 juli 2014 deugdelijk gemotiveerd dat in de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2014 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant als gevolg van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en de daarmee gepaard gaande achterdocht en medicijngebruik. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd wordt niet ondersteund door medische gegevens. Het diagnoseformulier benoemt ook de paranoïde persoonlijkheidsstoornis, maar zegt niets over arbeidsbeperkingen. De verwijzing naar algemene informatie vormt geen medische onderbouwing voor de specifieke beperkingen van appellant. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant in persoon gezien en onderzocht, en zich daarbij gebaseerd op de expertise van psychiater De Klerk.
4.2.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant bestaat geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. Ook indien de stelling van appellant, dat de functie van productiemedewerker metaal- en elektro-industrie zou moeten vervallen, zou worden gevolgd, resteren er nog voldoende functies om de schatting te kunnen dragen.
4.3.
In het verweerschrift heeft het Uwv nader toegelicht dat appellant functioneert op
niveau 3. Dat wil zeggen dat hij in staat is eenvoudige handelingen zelf uit te voeren en dat hij bij veranderingen of problemen om hulp moet kunnen vragen. In het Resultaat functiebeoordeling heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toelichtingen gegeven op deze onder 1.9.3 van de FML vastgestelde voorwaarde en de uitwerking daarvan in relatie tot de geselecteerde functies. Het betreft functies die overzichtelijk, eenvoudig en routinematig van aard zijn en waarbij onder leiding van een chef, voorman of productieleider gewerkt wordt, aan wie appellant zo nodig hulp kan vragen. Daarmee is voldoende gemotiveerd dat de functies ook in dit opzicht passend zijn.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.H. Budde

HD