In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de herziening en terugvordering van zijn WIA-uitkering door het Uwv aan de orde is. Appellant ontving vanaf 10 december 2011 een WIA-uitkering, maar heeft vanaf 1 juni 2012 geen melding gemaakt van zijn arbeidsinkomen bij zijn werkgever. Het Uwv heeft daarop zijn uitkering herzien en een bedrag van € 6.553,47 teruggevorderd. Tevens is er een boete van hetzelfde bedrag opgelegd wegens het niet doorgeven van de inkomsten. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de herziening van de uitkering ongegrond verklaard, maar de boete verlaagd tot € 2.480,-. Appellant stelt dat hij de inkomsten wel heeft doorgegeven en dat de fout bij het Uwv ligt. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft de hoogte van de boete herzien en vastgesteld op € 1.300,-, rekening houdend met de aflossingscapaciteit van appellant. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover het de boete betreft, en het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellant.