ECLI:NL:CRVB:2017:1555
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op basis van inkomen boven bijstandsniveau
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 28 augustus 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 14 oktober 2013 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarde dat zij gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden over niet meer dan een inkomen op het niveau van de voor haar geldende bijstandsnorm had beschikt. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in december 2009 een inkomen had dat aanzienlijk hoger was dan de bijstandsnorm, en dat er geen sprake was van een zeer geringe overschrijding. De rechtbank had bovendien geoordeeld dat de referteperiode van 60 maanden niet in strijd was met de wet. Appellante voerde in hoger beroep aan dat deze periode onredelijk lang was en dat zij slechts in één maand boven de bijstandsnorm had verdiend. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd en dat de rechtbank deze gronden voldoende had weerlegd.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.M. Overbeeke als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 18 april 2017.