In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant in te trekken, ongegrond werd verklaard. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, is sinds 23 april 2010 arbeidsongeschikt door een visusstoornis en bijkomende psychische klachten. Het Uwv had hem een WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar trok deze uitkering later in. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies geen overschrijdingen opleverden van de belastbaarheid van appellant.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij ten onrechte geen IVA-uitkering had gekregen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit had beoordeeld en dat het Uwv niet in strijd met de wet had gehandeld. Echter, ter zitting gaf het Uwv aan dat de intrekking van de WGA-uitkering met ingang van 7 november 2012 onjuist was, wat leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kon standhouden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en droeg het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 6.817,04 bedroegen. De Raad benadrukte dat het Uwv bij de nieuwe besluitvorming ook aandacht moest besteden aan het verzoek van appellant om schadevergoeding in een aanverwante WSW-zaak.