ECLI:NL:CRVB:2017:1439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
15/6301 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van intrekkingsbesluit WAO-uitkering met betrekking tot nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 26 september 1988 ziek had gemeld, had herhaaldelijk verzocht om een WAO-uitkering, maar zijn verzoeken waren steeds afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herziening van het eerdere besluit van 10 juli 1991 rechtvaardigden. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rechtbank het juiste toetsingskader had gehanteerd. De Raad stelde vast dat de appellant in zijn brief van 15 april 2014 geen nieuwe feiten of omstandigheden had vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de griffier G.J. van Gendt aanwezig was.

Uitspraak

15/6301 WAO
Datum uitspraak: 14 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 augustus 2015, 14/7492 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 maart 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, destijds werkzaam als uitzendkracht, heeft zich op
26 september 1988 ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 10 juli 1991 heeft het bestuur van de Nieuwe Algemene
Bedrijfsvereniging (rechtsvoorganger van het Uwv) geweigerd appellant met ingang van
27 september 1989 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het beroep van appellant tegen dit besluit is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van
17 december 1993 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Raad bevestigd bij uitspraak van 3 januari 1996 (94/2742).
1.3.
Bij brief van 23 november 2009 heeft appellant opnieuw om een WAO‑uitkering verzocht. Bij besluit van 18 december 2009 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 29 juni 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2009 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden heeft vermeld die tot de conclusie moeten leiden dat het besluit van 10 juli 1991 onjuist is. Bij uitspraak van 10 juni 2011 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 29 juni 2010 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij brief van 15 april 2014 heeft appellant het Uwv opnieuw verzocht zijn recht op een WAO-uitkering te beoordelen. Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat appellant niet met nieuwe of andere gegevens is gekomen.
1.5.
Bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
26 juni 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die het terugkomen van zijn onherroepelijke beslissing van 10 juli 1991 rechtvaardigen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Voor zover de aanvraag van appellant betrekking heeft op het verleden heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om terug te komen van het oorspronkelijke besluit van 10 juli 1991. Het Uwv heeft echter niet onderzocht of appellant in het kader van de zogeheten duuraanspraak in aanmerking komt voor een uitkering vanaf de datum aanvraag voor de toekomst. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, gelet op het feit dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die aanleiding moeten geven tot een nader onderzoek door het Uwv.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ziek en volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, blijkt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Nu het oorspronkelijke besluit inhoudt dat aan appellant met ingang van 27 september 1989, uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO zijn geweigerd omdat van arbeidsongeschiktheid geen sprake was, is een beoordeling op grond van een mogelijke toepassing van een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) niet aan de orde.
4.2.
Bij haar toetsing van het bestreden besluit heeft de rechtbank het juiste toetsingskader gehanteerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld en afdoende gemotiveerd dat appellant bij zijn brief van 15 april 2014 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor zover deze brief een aanvraag inhoudt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de periode na 15 april 2014, heeft de rechtbank afdoende gemotiveerd dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld en dat dit betekent dat het Uwv het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen. Nu appellant in hoger beroep dit oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd heeft bestreden, wordt volstaan met verwijzing naar de aangevallen uitspraak (zie ook de uitspraak van de Raad van
20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872).
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt

KP