In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de korpschef van politie. Het betreft een verzoek van de appellant om kennis te nemen van bepaalde stukken, waarbij de korpschef zich op het standpunt stelde dat deze stukken geheim moesten blijven op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren om de appellant de kennisname van deze stukken te onthouden, aangezien de korpschef zelf al de inhoud van de stukken aan de appellant had bekendgemaakt. De Raad benadrukte dat het belang van de appellant om over relevante informatie te beschikken in deze procedure zwaarder weegt dan het belang van de korpschef om bepaalde gegevens geheim te houden. Daarnaast werd het verzoek om toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb afgewezen, omdat er geen grond was voor geheimhouding van de stukken die al aan de appellant bekend waren gemaakt. De uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de Raad van 2 juni 2016, waarin de Raad de korpschef had opgedragen een nieuw besluit te nemen in de zaak van de appellant. De Raad heeft de korpschef de gelegenheid gegeven om de stukken opnieuw in te dienen, met de mogelijkheid om artikel 8:32, tweede lid, van de Awb toe te passen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden.