ECLI:NL:CRVB:2015:3336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
14/6085 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte kennisneming van stukken in hoger beroep inzake ontslag ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een hoofdagent basispolitiezorg, was ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie. De korpschef van politie had het verzoek van de appellant om gebruik te maken van zijn terugkeergarantie afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op nieuwe feiten en omstandigheden die de korpschef niet meer aan zijn toezegging bindend maakten. De appellant had toestemming gegeven voor beperkte kennisneming van bepaalde stukken, die de rechtbank als vertrouwelijk had aangemerkt.

In hoger beroep heeft de korpschef opnieuw verzocht om beperkte kennisneming van deze stukken, met het argument dat openbaarmaking de (toekomstige) strafrechtelijke onderzoeken zou kunnen belemmeren. De Raad heeft de argumenten van de korpschef in overweging genomen en geconcludeerd dat voor een deel van de stukken de beperking van kennisneming gerechtvaardigd is. Dit betreft specifieke paginanummers en delen van de aanbiedingsbrief en fax die vertrouwelijke informatie bevatten. Voor andere stukken was er echter geen gewichtige reden voor beperkte kennisneming, en deze zullen teruggezonden worden naar de korpschef voor heroverweging.

De Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de appellant en de noodzaak om bepaalde gegevens vertrouwelijk te houden. De beslissing van de Raad bevestigt dat de beperkte kennisneming van een deel van de stukken gerechtvaardigd is, en dat de korpschef de mogelijkheid heeft om de stukken opnieuw in te dienen voor verdere beoordeling.

Uitspraak

14/6085 AW
Datum beslissing: 1 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2014, 14/924 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 december 2014 heeft de korpschef stukken ingezonden met het verzoek om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen de Raad van die stukken en de bijbehorende aanbiedingsbrief kennis mag nemen.
Desgevraagd heeft de korpschef bij fax van 23 juli 2015 een nadere toelichting gegeven op het verzoek om geheimhouding. Op de inhoud van deze fax is ook toepassing van artikel 8:29 van de Awb gevraagd.
Het onderzoek ter zitting met het oog op de beslissing op het geheimhoudingsverzoek heeft plaatsgevonden op 30 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meijering. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door S.C.M.A. Gommans en
mr. W.H. Janssen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, laatstelijk aangesteld als hoofdagent basispolitiezorg, is met ingang van
1 februari 2011 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt. Bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef de afwijzing gehandhaafd van het verzoek van appellant van 25 mei 2012 om gebruik te maken van zijn terugkeergarantie. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor zover thans van belang zag de rechtbank in voldoende mate vaststaan dat er zwaarwegende nieuwe feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan de korpschef niet meer gebonden was aan zijn toezegging dat appellant terug in dienst mocht komen als hij aan bepaalde voorwaarden zou voldoen. De nieuwe feiten en omstandigheden betroffen D, de persoon van wie appellant geld had geleend en die herhaaldelijk voorkomt in de politiesystemen, onder meer als verdachte van (ernstige) misdrijven. Twijfel aan de betrouwbaarheid van D mag, aldus de rechtbank, uit oogpunt van het algemeen belang ten nadele van appellant worden uitgelegd.
2. De rechtbank heeft haar oordeel met name gebaseerd op stukken waarvan de rechtbank had beslist dat alleen de rechtbank daar kennis van mocht nemen, waarna appellant toestemming had verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3. Voor dezelfde stukken heeft de korpschef in hoger beroep het onder PROCESVERLOOP genoemde verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb gedaan. Ter zitting van de Raad is gebleken dat, enigszins anders dan in het verzoek, de motivering van de korpschef voor de geheimhouding in de kern gelegen is in het niet belemmeren of schaden van (toekomstige) strafrechtelijke onderzoeken. Daarnaast speelt bij een deel van de stukken ook het privacybelang van derden. Het oorspronkelijke beroep op belemmeringen uit hoofde van
de Wet politiegegevens heeft de korpschef prijsgegeven. Ook de Raad ziet in deze wettelijke voorschriften geen zelfstandige grondslag om de stukken uit de politiesystemen aan appellant te onthouden.
3.1.
Ingevolge artikel 8:29, eerste lid, van de Awb kunnen partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, onder meer de bestuursrechter meedelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van stukken. De bestuursrechter dient ingevolge artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
3.2.
Bij de beoordeling van zo’n verzoek moet de rechter een afweging maken tussen aan de ene kant het belang dat partijen over en weer over de relevante informatie beschikken en dat de rechter over alle benodigde informatie beschikt die nodig is om een zaak op juiste en zorgvuldige wijze af te doen en aan de andere kant het belang dat bepaalde gegevens niet of slechts in beperkte mate openbaar worden.
3.3.
De Raad is tot het oordeel gekomen dat de korpschef voor een deel van de stukken terecht beperkte kennisneming heeft gevraagd vanwege het belang van (toekomstige) strafrechtelijke onderzoeken. Dit betreft de paginanummers 000001 t/m 000015, 000033 t/m 000037, 000053, 000060 en 000061. Van deze stukken mogen op de overzichtslijst INHOUD DOSSIER [Appellant] ook de benamingen verwijderd worden. Van de aanbiedingsbrief van
29 december 2014 is in lijn met het vorenstaande eveneens geheimhouding gerechtvaardigd van de alinea’s drie en vier. Van de fax van 23 juli 2015 ziet de Raad in enige passages gewichtige redenen voor beperkte kennisneming. Deze betreffen: op pagina 1 in de tweede alinea de tweede en derde volzin. Op pagina 1 de vijfde, zesde en zevende alinea tot en met de derde alinea op pagina 2. Op pagina 2 verder de zesde en zevende alinea. Op pagina 3 de eerste alinea en de eerste en tweede zin van de tweede alinea.
3.4.
Voor de overige stukken, de paginanummers 000016 t/m 000032, 000038 t/m 000052, 000054 t/m 000059 en 000062 t/m 000072 ontbreken gewichtige redenen voor beperkte kennisneming. De Raad wijst erop dat de korpschef heeft aangegeven dat deze stukken niet naar het openbaar ministerie zijn gezonden, niet gekoppeld zijn aan een lopend onderzoek en dat er geen nader onderzoek verricht is. De enkele omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat deze stukken, aldus de korpschef, later nog van belang blijken te zijn, kan niet anders dan als louter speculatief genoemd worden. Mede gelet op de inhoud en datering van de stukken en gelet op het belang van appellant om niet onnodig van stukken verstoken te blijven waarover de korpschef wel beschikt, ontbreekt dan ook een gewichtige reden voor beperkte kennisneming.
3.5.
De Raad zal de aanbiedingsbrief van 29 december 2014, de overzichtslijst genaamd INHOUD DOSSIER [Appellant], de fax van 23 juli 2015 en de in 3.4 genoemde stukken dan ook naar de korpschef terugzenden teneinde hem in de gelegenheid te stellen deze stukken opnieuw gedeeltelijk respectievelijk geheel als processtuk in te zenden.
4. Indien de korpschef de in 3.4 genoemde stukken alsnog inzendt, dan zal op die stukken artikel 8:32, tweede lid, van de Awb toegepast worden ter voorkoming van onevenredige schade aan de persoonlijke levenssfeer van de derden die daarin genoemd worden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
beslist dat de beperkte kennisneming van een deel van de stukken gerechtvaardigd is, zoals weergegeven onder 3.3.
Deze beslissing is genomen door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, op
1 oktober 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel

HD