ECLI:NL:CRVB:2017:1413
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van WIA-uitkering en de beëindiging van ziekengeld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn recht op een WIA-uitkering en ziekengeld hebben geweigerd. Appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, meldde zich ziek na een verkeersongeval en ontving aanvankelijk een uitkering. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat appellant per 6 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht meer had op een WIA-uitkering. Appellant voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, waaronder psychische klachten en de ziekte van Menière. De rechtbank Gelderland had eerder de besluiten van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant adequaat waren gemotiveerd. De Raad concludeerde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat er geen aanleiding was om de besluiten van het Uwv te herzien. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht meer had op een WIA-uitkering en ziekengeld. De aangevallen uitspraken werden bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.