ECLI:NL:CRVB:2017:1398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
15/3819 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende verzekering op aanvraagdatum

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die woonachtig is in Duitsland. Appellant had op 10 december 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellant op die datum niet verzekerd was voor de Wet WIA. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering volgens de Verordening (EG) nr. 883/2004, die de coördinatie van socialezekerheidsstelsels regelt. Appellant heeft geen bewijs geleverd dat hij om andere redenen aanspraak kan maken op de WIA-uitkering. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan de conclusie van het Uwv te twijfelen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 10 december 2013 ligt, en dat appellant niet verzekerd was op dat moment. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de afwijzing van de WIA-uitkering en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

15/3819 WIA
Datum uitspraak: 12 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2015, 14/5389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kreutzkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is woonachtig in Duitsland. Op 10 december 2013 heeft appellant een aanvraag gedaan om een ‘Rente wegen voller Erwerbsminderung’, een Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze aanvraag is op 27 januari 2014 door het Duitse uitvoeringsorgaan, de Knappschaft Bahn See (Knappschaft), afgewezen, omdat de Duitse verzekeringstijdvakken van appellant minder bedragen dan een jaar.
2. Op 5 februari 2014 heeft de Knappschaft de aanvraag om de arbeidsongeschiktheidsuitkering doorgezonden naar het Uwv. Door het Uwv is verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Naar aanleiding van dat onderzoek is geconcludeerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant 10 december 2013 was, de dag waarop appellant de aanvraag in Duitsland deed. Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het Uwv appellant niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij op 10 december 2013 niet verzekerd was ingevolge de Wet WIA. Daarbij heeft het Uwv tevens overwogen dat appellant geen aanspraak op een WIA-uitkering kan ontlenen aan de Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Verordening), omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden uit de Verordening.
3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 februari 2014. Bij beslissing op bezwaar van 14 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag
10 december 2013 is. Hieraan ligt ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 juli 2014. Voorts heeft het Uwv het standpunt over de werking van de Verordening herhaald.
4. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant op het moment van de aanvraag van de uitkering niet verzekerd was voor arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van het medisch onderzoek heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om dat onderzoek onzorgvuldig te achten en dat er geen medische gegevens zijn op grond waarvan een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag dan de datum van de aanvraag aangenomen kan worden.
5.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder ligt dan 10 december 2013 en dat reeds op of omstreeks 1992 sprake was van arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een ongeval. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij naar aanleiding daarvan een uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen en later ook een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
5.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Ter zitting heeft appellant zijn stellingen ten aanzien van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag gewijzigd, in die zin dat hij stelt dat hij in elk geval vanaf 2008 arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
10 juli 2014 geconcludeerd dat er geen medische gegevens aanwezig zijn op grond waarvan een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag dan 10 december 2013 moet worden aangenomen. Zij heeft daarbij betrokken dat appellant vanaf 2008 niet onder curatieve behandeling is geweest en op 9 december 2013 voor het eerst bij zijn huisarts is geweest, die hem heeft doorverwezen naar specialisten in verband met een slecht ingestelde diabetes mellitis en schouder- en armklachten. Er is geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen.
6.2.
Naar nationaal recht heeft appellant geen aanspraak op een WIA-uitkering, omdat hij op 10 december 2013 niet verzekerd was voor de Wet WIA.
6.3.
Appellant zou onder de werking van de Verordening in aanmerking kunnen worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het daartoe van belang zijnde artikel 51, derde lid, van de Verordening luidt als volgt:
“Indien de wetgeving of een bijzondere regeling van een lidstaat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene verzekerd is op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld indien de betrokkene voorheen op grond van de wetgeving of de bijzondere regeling van deze lidstaat verzekerd is geweest en, op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, voor hetzelfde risico onder de wetgeving van een andere lidstaat verzekerd is, of bij gebreke daarvan, indien voor hetzelfde risico onder de wetgeving van een andere lidstaat een uitkering is verschuldigd.”
6.4.
Uit de opgave van de Knappschaft van 27 januari 2014 blijkt dat appellant van
1 maart 2012 tot en met 31 december 2013 – en dus ook op de datum in geding
10 december 2013 – Arbeitslosengeld II ontving. Op grond van het ontvangen van dat Arbeitslosengeld II was appellant, blijkens het betreffende formulier, niet verzekerd voor ‘alle Rentenarten’. Wel vervulde hij op dat moment zogenoemde gelijkgestelde tijdvakken, maar volgens de toelichting bij het betreffende formulier zijn die gelijkgestelde tijdvakken alleen relevant voor de aanspraak op ‘vorzeitige Altersrenten für Langzeitversicherte’. Dat appellant op basis daarvan verzekerd was tegen het risico van arbeidsongeschiktheid is niet gebleken.
6.5.
Uit artikel 51, derde lid, van de Verordening volgt daarom dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te worden gebracht voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Appellant heeft verder geen gegevens aangedragen waaruit volgt dat hij om andere redenen aanspraak heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft daarom terecht de WIA-uitkering ontzegd.
6.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Dogan
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen aangaande het begrip werknemer.

KP