ECLI:NL:CRVB:2017:1395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
15/3734 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor de functie van parkeercontroleur na ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) werd beëindigd. Appellant, die als brandwacht werkte, meldde zich ziek na een bedrijfsongeval in 2013. Na een eerstejaars ZW-beoordeling werd hij door een verzekeringsarts belastbaar geacht, en het Uwv concludeerde dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet goed waren ingeschat, met name met betrekking tot de functie van parkeercontroleur. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de medische beoordelingen van het Uwv bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de belastbaarheid van appellant correct hadden ingeschat en dat er geen reden was om aan de geschiktheid voor de functie van parkeercontroleur te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/3734 ZW
Datum uitspraak: 12 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 april 2015, 14/8738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld en een brief van 23 januari 2017 van PsyQ overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift vergezeld van een rapport van 30 juni 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was op uitzendbasis werkzaam als brandwacht voor 40 uur per week. Na een bedrijfsongeval heeft appellant zich op 2 april 2013 ziek gemeld wegens onder meer nek- en schouderklachten. Appellant is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op 3 februari 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens
3 februari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft volgens zijn rapport van 25 maart 2014 functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 80,64% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 31 maart 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 12 november 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 17 november 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Volgens het rapport van deze arbeidsdeskundige bezwaar en beroep behoren een tweetal eerder geselecteerde functies te vervallen, maar wordt appellant nog wel geschikt geacht voor de functies van magazijn/expeditiemedewerker, archiefmedewerker en besteller post, op basis waarvan appellant in staat wordt geacht 67,61% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
2.1.
Nadat appellant beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit heeft het Uwv op basis van een rapport van 3 februari 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de functie van archiefmedewerker laten vervallen en daarvoor in de plaats de functie van parkeercontroleur ten grondslag gelegd aan de eerstejaars ZW-beoordeling. Ook met deze wijziging wordt appellant nog steeds geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te kunnen verdienen.
2.2.
De rechtbank heeft geen reden gezien het medisch oordeel van de artsen van het Uwv voor onjuist te houden. Niettemin heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en bepalingen gegeven over griffierecht en proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in beroep één van de drie functies waarop de verdiencapaciteit van appellant in bezwaar is gebaseerd, heeft verworpen en een nieuwe functie heeft geselecteerd. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de functies die uiteindelijk aan de eerstejaars ZW-beoordeling ten grondslag zijn gelegd, in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant.
3.1.
Volgens appellant zijn de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat en dat hij in medisch opzicht niet geschikt is voor de functie van parkeercontroleur.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Appellant is het niet eens met de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan de eerstejaars ZW-beoordeling. Volgens appellant hebben de artsen van het Uwv zijn loopproblemen als gevolg van de in het verleden ondervonden polio-infectie onderschat. Appellant heeft als gevolg daarvan een beenlengteverschil van 5 centimeter ten nadele van rechts en draagt orthopedisch schoeisel, zo valt af te leiden uit het verzekeringsgeneeskundig rapport van 3 februari 2014. De verzekeringsarts heeft overwogen dat in de door hem opgestelde FML ook de zeer oude, pre-existente beperkingen van het rechterbeen zijn opgenomen. Daartoe heeft hij naast de resultaten uit eigen onderzoek ook informatie uit 1994 geraadpleegd. In de FML zijn aldus diverse beperkingen opgenomen waarbij als toelichting “pre-existente restricties” is vermeld. Zo is in rubriek 4 onder punt 19 in de FML ook een beperking opgenomen ten aanzien van het lopen tijdens het werk, waarvoor appellant licht beperkt wordt geacht. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij op dit aspect meer beperkt is dan aangenomen door de verzekeringsarts. De beschikbare medische gegevens, waaronder de brief van de neuroloog van 6 december 2013, bieden daartoe geen aanknopingspunten. Het lopen behoorde – volgens onder andere de verzuimgerelateerde bijlage van 1 mei 2013 – bovendien tot de relevante belastingen in de eerdere werkzaamheden van brandwacht, die appellant gedurende ongeveer drie maanden heeft verricht zonder dat daarover klachten werden geuit bij de ziekmelding per 2 april 2013.
4.3.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat de door hem genoemde “verharde” hartspier meer beperkingen met zich meebrengt. De behandelend cardioloog heeft in zijn brief van 13 juni 2014 een concentrische linker ventrikel hypertrofie genoemd, maar heeft tevens vermeld dat sprake is van een goede systolische linker ventrikel functie en dat er geen bezwaar bestaat tegen een operatie aan de schouder. Er zijn evenmin klepafwijkingen. Vermoeidheid komt in die brief niet ter sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 november 2014 dan ook terecht geconcludeerd dat er geen noodzaak is appellant meer te beperken wegens cardiale klachten en hij is terecht bij dat standpunt gebleven in het rapport van 30 juni 2015.
4.4.
De verzekeringsarts heeft blijkens het rapport van 3 februari 2014 geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie en/of persoonlijkheidsproblematiek. Deze conclusie is bevestigd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant werd op de datum in geding niet behandeld voor psychische problemen, zo volgt ook uit de brief van 6 november 2014 van psychiater drs. J.M. Bueno de Mesquita die heeft geschreven dat er weliswaar een intake is geweest maar geen behandeling. Volgens de in hoger beroep overgelegde brief van
23 januari 2017 van PsyQ is appellant sinds 21 januari 2016 in behandeling wegens depressieve klachten en is de behandeling beëindigd wegens het niet meer komen opdagen van appellant. Daadwerkelijke behandeling lijkt niet of nauwelijks van de grond te zijn gekomen en nu de brief en de daarin vermelde gegevens dateren van ruim na de datum in geding, zijnde 2 mei 2014, wordt geen reden gezien tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de artsen van het Uwv.
4.5.
Appellant is van mening dat hij in medisch opzicht niet geschikt is voor de functie van parkeercontroleur. Gezien het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant in de functie van parkeercontroleur wordt overschreden. De belasting op het aspect lopen binnen deze functie valt binnen de belastbaarheid van appellant. In het resultaat functiebeoordeling betreffende deze functie is bij het aspect lopen geen signalering opgenomen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het in eerste aanleg overgelegde rapport van 3 februari 2015 duidelijk gemotiveerd dat het een overwegend zittende functie in een parkeergarage betreft, waarbij ieder uur een ronde wordt gelopen en gebruik kan worden gemaakt van een lift.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het
hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

KP