Uitspraak
16 april 2015, 14/1437 en 14/1438 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
27 juli 2013 weer teruggereden naar Nederland. Het Uwv heeft vastgesteld dat betrokkene in totaal 29,10 uur met deze werkzaamheden bezig is geweest, daarbij uitgaande van de reistijd van Amsterdam naar Genua en weer terug en de tijd die betrokkene heeft doorgebracht aan boord van het jacht. Betrokkene heeft een vergoeding van € 1.000,- exclusief BTW ontvangen, naast een vergoeding van € 425,90 voor de reiskosten. De facturatie voor de werkzaamheden is verricht onder de naam van het bedrijf van betrokkene, [naam bedrijf A].
4 maart 2014 (primair besluit 1) de WW-uitkering van betrokkene per 22 juli 2013 beëindigd voor 29,10 uur per week, omdat hij voor dit aantal uren zijn hoedanigheid van werknemer heeft verloren wegens het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep (werkzaamheden als zelfstandige). Betrokkene heeft per 22 juli 2013 nog recht op een WW-uitkering voor 2,90 uur per week.
22 juli 2013 tot en met 19 januari 2014 een bedrag van € 9.152,78 bruto aan – volgens het Uwv – onverschuldigd betaalde WW-uitkering van betrokkene teruggevorderd.
WW-uitkering van appellant niet langer artikel 8, tweede lid, van de WW ten grondslag, maar artikel 8, eerste lid, van de WW. Daaruit begrijpt de Raad dat het hoger beroep niet is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de herziening ten onrechte is gegrond op artikel 8, tweede lid, van de WW, en om die reden de beroepen gegrond heeft verklaard en de bestreden besluiten heeft vernietigd, maar is gericht tegen de opdracht die de rechtbank aan appellant heeft gegeven om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Volgens appellant kunnen de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten
WW-uitkering van betrokkene met terugwerkende kracht te herzien voor 29,10 uur per week.