Uitspraak
8 juli 2015, 14/3281 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. De Raad heeft overwogen dat, zoals eerder is vastgesteld in een uitspraak van 26 november 2015, een vreemdeling recht kan hebben op opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL). De Raad concludeert dat de opvang in een VBL in het algemeen als een voldoende voorziening kan worden beschouwd en dat deze opvang voldoet aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden.
De Raad heeft het betoog van de appellant dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek in zijn bijzondere omstandigheden onrechtmatig is, verworpen. De Raad benadrukt dat deze voorwaarde de feitelijke beschikbaarheid van de VBL niet aantast. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze voorwaarde ligt bij de staatssecretaris en uiteindelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant na het bestreden besluit onverplicht opvang heeft gekregen, maar dit verandert niets aan de beoordeling van de zaak.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.