Uitspraak
19 april 2016, 14/4389 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van politie, dat op 16 december 2013 was genomen. Dit besluit betrof de toekenning van een functie aan de appellant, die daartegen bezwaar had gemaakt. Het bestreden besluit van 20 augustus 2014 verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar de appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.
De Raad oordeelde dat de appellant in hoger beroep geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen het bestreden besluit, maar enkel om schadevergoeding vroeg. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden met bijna drie maanden. Dit was te wijten aan de lange duur van de procedures, waarbij de korpschef en de rechtbank niet binnen de gestelde termijnen hadden gehandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ambtshalve had moeten toetsen of de redelijke termijn was overschreden en had moeten overgaan tot toekenning van schadevergoeding.
De uiteindelijke beslissing van de Raad was dat de korpschef en de Staat der Nederlanden elk een schadevergoeding aan de appellant moesten betalen, respectievelijk € 167,- en € 333,-. Daarnaast werd het griffierecht aan de appellant terugbetaald en werden de proceskosten van de appellant vergoed. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, met P.W.J. Hospel als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2017.