ECLI:NL:CRVB:2017:1188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als begeleider/maatschappelijk werker werkzaam was, werd werkloos en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na ziekmelding werd zijn WW-uitkering ingetrokken en kreeg hij een Ziektewet (ZW)-uitkering. Deze ZW-uitkering werd later beëindigd, waarna appellant weer in aanmerking kwam voor een WW-uitkering. Echter, over een bepaalde periode ontving hij zowel een WW- als een ZW-uitkering, wat leidde tot een terugvordering van de WW-uitkering door het Uwv. Appellant stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat de problemen die appellant schetste niet het gevolg waren van de intrekking en terugvordering, maar van het feit dat hij beide uitkeringen had ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van intrekking en terugvordering af te zien, en dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit vaststond.