ECLI:NL:CRVB:2017:1177
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- W.F. Claessens
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gezamenlijke huishouding en de intrekking van bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante ontving sinds 29 juli 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en stond ingeschreven op een adres waar ook haar ouders woonden. Naar aanleiding van een melding dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, heeft de gemeente Almere een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, O, op een ander adres. De gemeente heeft daarop besloten de bijstand van appellante te beëindigen en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellante en O in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. De Raad heeft daarbij gekeken naar de feiten en omstandigheden, zoals getuigenverklaringen en waarnemingen van de sociale recherche.
De Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van wederzijdse zorg en financiële verstrengeling tussen appellante en O, wat voldoet aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding volgens de WWB. De Raad heeft het hoger beroep van appellante verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.