ECLI:NL:CRVB:2017:1172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en heropening Wajong-uitkering in verband met detentie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de beëindiging van zijn Wajong-uitkering werd bevestigd. Appellant ontving vanaf 15 november 2005 een Wajong-uitkering, maar deze werd op 30 november 2012 beëindigd omdat hij op 23 oktober 2012 in voorlopige hechtenis was gesteld. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 21 juli 2014 de voorlopige hechtenis opgeheven, maar het Uwv heeft in een besluit van 1 oktober 2014 meegedeeld dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering voor de periode van zijn detentie, van 23 november 2012 tot 23 juli 2014. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geoordeeld dat hij geen recht kan doen gelden op een Wajong-uitkering over de genoemde periode, omdat aan de voorwaarden voor beëindiging van het recht op uitkering was voldaan. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hem door het Uwv was toegezegd dat hij recht had op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat er geen bewijs is dat een toezegging is gedaan door het Uwv. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.