ECLI:NL:CRVB:2017:1161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
16/419 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na bedrijfsongeval en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van betrokkene, die na een bedrijfsongeval in 2013 ziek was geworden. Betrokkene had vanaf 2 januari 2014 ziekengeld ontvangen, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) stelde op 27 mei 2014 vast dat hij per 13 juni 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Rotterdam vernietigd, maar het UWV ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek leed. De Raad stelde vast dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de beëindiging van het ziekengeld voldoende waren onderbouwd. De Raad wees erop dat de rechtbank zich had verenigd met de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen hoger beroep was ingesteld tegen de vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor betrokkene, waaronder die van boekhouder en wikkelaar, passend waren en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat de functie van magazijn, expeditiemedewerker geschikt was.

Uiteindelijk vernietigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee het UWV in het gelijk werd gesteld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/419 ZW
Datum uitspraak: 15 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 december 2015, 15/1540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. A. Simicevic, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft laatstelijk gewerkt als productiemedewerker. Op 13 mei 2013 is hem een bedrijfsongeval overkomen, waardoor letsel aan de linkervoet is ontstaan. Hij is op
31 december 2013 uit dienst gegaan. Met ingang van 2 januari 2014 heeft betrokkene ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van appellant.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts betrokkene op 7 april 2014 gezien. Deze arts heeft betrokkene belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2014. Een arbeidsdeskundige heeft blijkens een rapport van 23 mei 2014 vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat betrokkene nog 97% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant heeft bij besluit van 27 mei 2014 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 13 juni 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft appellant bij besluit van 26 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door appellant voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusies kan dragen. In de door betrokkene ingebrachte informatie in beroep over zijn voetaandoening was volgens de rechtbank geen reden gelegen om verdergaande arbeidsbeperkingen aan te nemen. Appellant heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functie van magazijn, expeditiemedewerker voor betrokkene passend is, omdat niet is uit te sluiten dat in die functie met de linkervoet een koppelingspedaal van de heftruck moet worden gebruikt en de trek/duwkracht bij de handpallettruck wordt overschreden.
3. In hoger beroep heeft appellant met verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 februari 2016 betwist dat de geschiktheid van betrokkene voor de functie van magazijn, expeditiemedewerker onvoldoende is gemotiveerd. Indien deze functie niet passend zou zijn, resteren volgens appellant bovendien drie andere passende functies en blijft het verdienvermogen 89%, zodat de beëindiging van de ZW-uitkering vanaf 13 juni 2014 in stand kan blijven. Appellant heeft verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft zich verenigd met de medische grondslag van het bestreden besluit. Nu daartegen geen hoger beroep is ingesteld, gaat ook de Raad uit van de juistheid van de beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 14 april 2014.
4.3.
In het kader van de toepassing van artikel 19aa van de ZW heeft appellant vier geschikt geachte functies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Dat één van de functies niet geschikt wordt geacht is onvoldoende om de beslissing op bezwaar te vernietigen. Daarvoor is immers vereist dat ten minste nog één andere functie van de resterende functies afvalt.
4.4.
Appellant heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de geselecteerde functies van boekhouder, wikkelaar en benzinepompmedewerker voor betrokkene geschikt zijn. Voor de functie van boekhouder wordt, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met juistheid heeft vermeld, een diploma op MBO niveau 2 gevraagd, zonder nadere specifieke richting, zodat betrokkene, die in het bezit is van een MBO niveau 2 diploma mechanische techniek, aan het opleidingsvereiste voldoet. In de functie van wikkelaar blijven de belastende aspecten duwen/trekken, tillen, dragen, lopen en staan binnen de vastgestelde beperkingen, zodat ook die functie passend is. Er zijn geen gronden ingediend tegen de geschiktheid van de functie benzinepompmedewerker. Dit betekent dat, wat er ook zij van de beweerdelijke kritiek op de belastende aspecten in de functie van magazijn, expeditiemedewerker, de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

UM