In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, werkzaam als ICT-beheerder bij de gemeente, was ontslagen op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Bredase Uitwerkingsovereenkomst (CAR/BUWO). Het college van burgemeester en wethouders had het ontslag verleend omdat het niet mogelijk was de appellant terug te plaatsen in zijn functie, na een periode van verstoorde samenwerking en een niet succesvol mediationtraject. De Raad oordeelde dat het college niet bevoegd was om het ontslag te verlenen, omdat op het moment van het ontslagbesluit niet duidelijk was dat herplaatsing binnen de gemeentelijke organisatie niet mogelijk was. De Raad benadrukte dat bij ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/BUWO, op het moment van het ontslagbesluit, moet worden aangetoond dat herplaatsing niet mogelijk is of dat verdere inspanningen daartoe geen resultaat zullen opleveren. De Raad vernietigde het besluit van het college en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, met veroordeling van het college in de proceskosten van de appellant.