Uitspraak
24 maart 2016, 14/3418 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 12 januari 2017 in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die op 16 december 2013 een functie toekende aan de appellant. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad oordeelde dat de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden met ruim drie maanden. De Raad concludeerde dat de rechtbank ambtshalve had moeten beoordelen of de redelijke termijn was overschreden en had moeten overgaan tot toekenning van immateriële schadevergoeding. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de appellant als schadevergoeding en heeft de proceskosten van de appellant in hoger beroep begroot op € 495,-. Tevens is bepaald dat het griffierecht van € 251,- aan de appellant wordt terugbetaald.