ECLI:NL:CRVB:2017:1037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
15/5228 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 19 augustus 2013 ziek had gemeld na een periode van werk als receptioniste. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in februari 2014 vastgesteld dat appellante per 23 december 2013 weer geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de stopzetting van haar uitkering. Appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 21 december 2016 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Ze stelde dat ze nog steeds onder behandeling was bij een neuroloog en revalidatiearts en dat ze lijdt aan pijnklachten, slapeloosheid en vermoeidheid, waardoor ze niet in staat is om te werken. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De Raad heeft de argumenten van beide partijen overwogen en kwam tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank juist was. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen, die geen redenen zagen voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de conclusie van de verzekeringsartsen konden weerleggen. Daarom werd de aangevallen uitspraak bevestigd en werd er geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/5228 ZW
Datum uitspraak: 15 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 juli 2015, 14/2505 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. Dezfouli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellante de Raad bericht geen nadere medische stukken te kunnen inzenden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Namens appellante is mr. Dezfouli verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als receptioniste in een hotel voor 38 uur per week. Vanuit een situatie waarin zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft zij zich op 19 augustus 2013 ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het Uwv beslist dat appellante per 23 december 2013 weer geschikt is voor haar eigen werk, zodat aan haar per die datum geen uitkering ingevolge de Ziektewet meer toekomt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 1 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 februari 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 maart 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Appellante is door twee verzekeringsartsen onderzocht, die tot dezelfde conclusie komen. Appellante heeft geen medische informatie ingezonden, die aan die conclusie zou kunnen afdoen.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellante stelt nog steeds onder behandeling te zijn bij een neuroloog en een revalidatiearts. Zij heeft veel pijn aan haar schouder en nek, en daardoor ook last van slapeloosheid en vermoeidheid. Zij is niet in staat te werken. Appellante heeft verzocht een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, alsmede de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Beide verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht, en zien geen redenen voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. Weliswaar hebben zij geen informatie ingewonnen bij de behandelend sector, maar appellante is reeds lang bekend bij het Uwv, aangezien de klachten verband houden met een verkeersongeval in 2010, en reeds eerder tot ziekmeldingen en beroepsprocedures hebben geleid. Eerder specialistisch onderzoek, dat thans weer geraadpleegd is, heeft geen objectiveerbare verklaring voor de klachten opgeleverd. Niet gebleken, en ook door appellante niet gesteld, is dat de medische situatie van appellante gewijzigd is. Appellante heeft, daartoe uitgenodigd door de Raad, zelf ook geen nieuwe medische gegevens in het geding gebracht. Gelet hierop ziet de Raad ook geen aanleiding om alsnog een deskundige te raadplegen.
4.3.
De aangevallen uitspraak dient dus te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E. Dijt en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan

HD