Uitspraak
21 december 2016. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante had een ZW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij per 30 december 2014 geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de WIA-beoordeling waren geselecteerd. Appellante had zich ziek gemeld na het beëindigen van haar WW-uitkering, maar het Uwv oordeelde dat zij niet arbeidsongeschikt was en geen recht had op ziekengeld. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de uitslag van dit onderzoek als onjuist aan te merken. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank in een eerdere WIA-zaak had geoordeeld dat het besluit van het Uwv onvoldoende gemotiveerd was, en dat dit ook in haar huidige zaak had moeten gelden. De Raad oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de artsen van het Uwv onzorgvuldig waren geweest of dat de medische situatie van appellante onjuist was ingeschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals het verzoek om vergoeding van wettelijke rente.