ECLI:NL:CRVB:2017:1033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
15/4525 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en causaal verband met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar WAO-uitkering te herzien. Appellante ontving sinds 23 oktober 2000 een WAO-uitkering, maar deze werd in 2006 verlaagd. Na een ziekmelding in 2010 en een aantal medische onderzoeken, concludeerden verschillende deskundigen dat er sprake was van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, die de oorzaak was van haar klachten. Het Uwv trok de WAO-uitkering in 2012 in, maar appellante stelde dat er een causaal verband bestond tussen haar huidige klachten en de eerder toegekende uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat het Uwv niet had aangetoond dat de nieuwe beperkingen voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak. De Raad oordeelde dat de herziening van de uitkering moest plaatsvinden, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de herziening was ingetreden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde de WAO-uitkering van appellante per 21 juli 2010, met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente over de na te betalen uitkering en de proceskosten van appellante.

Uitspraak

15/4525 WAO
Datum uitspraak: 15 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 mei 2015, 12/1685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, nadere gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Namens appellante is
mr. Meulenberg-ten Hoor verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 23 oktober 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 december 2006 is de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 14 februari 2007 vastgesteld op 25 tot 35%. Appellante heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Vanuit een situatie dat zij (ook) uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving heeft appellante zich 23 juni 2010 ziek gemeld. Ter zake van die ziekmelding is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) verstrekt.
1.3.
Op 16 april 2012 heeft een onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden. In het onderzoeksverslag van dezelfde datum wordt geconcludeerd dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen zijn vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 april 2012. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 april 2012 geconcludeerd dat appellante niet meer in staat is haar maatmanfunctie (verkoopster voor 30,16 uur per week) te vervullen, maar nog wel in staat is de door hem geselecteerde functies van verkoper groothandel, secretaresse, en inpakker te vervullen, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald dient te worden op 0%.
1.4.
Op grond van deze rapporten heeft het Uwv bij besluit van 14 mei 2012 de
WAO-uitkering van appellante met ingang van 19 juni 2012 ingetrokken.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 22 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 14 mei 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 september 2012 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 oktober 2012 ten grondslag.
1.6.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In de beroepsfase heeft appellante een rapport van de zenuwarts/psychiater dr. H.L.S.M. Busard van
19 augustus 2013 ingebracht. Hij concludeert dat er sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, die de oorzaak is van de lichamelijke klachten. Er is volgens hem sprake van psychiatrische pathologie, die al vanaf 1999 ongewijzigd aanwezig is. De FML van 17 april 2012 dient (in ieder geval) te worden aangevuld met beperkingen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren).
1.7.
Op verzoek van de rechtbank heeft vervolgens de psychiater in opleiding
I.P.M. Hermans, onder supervisie van prof. dr. J.J. van Os, een rapport uitgebracht op
10 april 2014, aangevuld op 3 juli 2014. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met deze psychiatrische stoornis. In de rubrieken 1 en 2 van de FML dienen volgens deze deskundigen diverse beperkingen te worden opgenomen.
1.8.
Naar aanleiding van deze rapporten heeft het Uwv bij brief van 23 oktober 2014 aan de rechtbank bericht alsnog uit te gaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 19 juni 2012. Nu er echter geen sprake is van een causaal verband als bedoeld in artikel 37 van de WAO kan er geen sprake zijn van herziening van de WAO-uitkering.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard met de motivering dat de WAO-uitkering vanaf 14 februari 2007 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 45% zodat, gelet op artikel 37, tweede lid, van de WAO, vanaf die datum de WAO-verzekering niet het risico omvat van toeneming van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een kennelijk andere oorzaak dan die ter zake waarvan uitkering wordt ontvangen. De WAO-uitkering vanaf 2007 was toegekend in verband met bekken en heupklachten. De vastgestelde psychische klachten kunnen dan ook niet bij de WAO-beoordeling worden betrokken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd, onder verwijzing naar de rapporten van Busard en Hermans/Van Os, dat er wel degelijk een causaal verband bestaat als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de WAO. Bovendien is er geen sprake van de andere in dat artikellid geformuleerde uitsluitingsvoorwaarde, namelijk dat de WAO-verzekering uitsluitend gebaseerd is op artikel 7b van de WAO. Ten tijde van de ziekmelding was appellante namelijk zowel op grond van de WW als de ZW aan te merken als werknemer in de zin van de WAO. Ten slotte is de toeneming van de arbeidsongeschiktheid ingetreden binnen vijf jaar na de datum van herziening van de WAO-uitkering, onderscheidenlijk
23 juni 2010 en 14 februari 2007, zodat volgens appellante (ook) op grond van artikel 39a van de WAO recht op herziening bestaat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.1.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de WAO, vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd. Ingevolge het tweede lid van dat artikel vindt die herziening niet plaats indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b van de WAO als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
4.2.2.
Op grond van artikel 39a van de WAO vindt bij toeneming van de arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, herziening van de van de uitkering plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, mits de toename voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten.
4.3.
Appellante heeft zich op 23 juni 2010 ziek gemeld vanuit de WW. Haar
WAO-verzekering was daarom niet slechts gebaseerd op artikel 7b van de WAO, maar ook op artikel 7. Nu, anders dan het Uwv stelt, de twee uitzonderingsvoorwaarden in artikel 37, tweede lid, van de WAO cumulatief geformuleerd zijn, is er geen sprake van een situatie als omschreven in dat tweede lid.
4.4.
Uit het rapport van psychiater Busard blijkt dat de psychopathologie (somatoforme stoornis) al vanaf 1999 aanwezig is. De psychiaters Hermans/Van Os onderschrijven grosso modo de conclusies van Busard, met name ook de diagnose. Ook onderschrijven zij nadrukkelijk het oordeel van Busard dat de psychiatrische stoornis zich ontwikkeld heeft na een life event (moeizame bevalling) in 1999. Daarom wordt aangenomen dat deze psychische klachten mede ten grondslag liggen aan de in 2000 toegekende WAO-uitkering. Conform de rechtspraak van de Raad dient het Uwv aan te tonen dat buiten twijfel staat dat de nieuwe beperkingen voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan die geleid hebben tot toekenning van de WAO-uitkering (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY8136). Hetgeen het Uwv ter zake heeft aangevoerd, met name in het rapport van 17 oktober 2014, kan, mede gelet op conclusies van de psychiatrische expertises, niet leiden tot het oordeel dat het Uwv in dat bewijs is geslaagd.
4.5.
Gelet op wat in 4.4 is overwogen, moet geconcludeerd worden dat er sprake is van toepasselijkheid van artikel 39a, eerste lid, van de WAO. De ziekmelding van appellante per
23 juni 2010 is door het Uwv geaccepteerd en het Uwv heeft inmiddels de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Nu voorts sprake is van een oorzakelijk verband als bedoeld in artikel 39a van de WAO dient de herziening van de uitkering plaats te vinden, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid vier weken heeft geduurd, zijnde per
21 juli 2010.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 14 mei 2012 te herroepen en te bepalen dat aan appellante per 21 juli 2010 uitkering ingevolge de WAO toekomt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
5. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 990,- in bezwaar, € 1.237,50 in beroep, en € 1.485,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. Daarnaast komen de kosten van het rapport van psychiater Busard voor vergoeding in aanmerking, zijnde een bedrag van € 1.754,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 oktober 2012;
  • herroept het besluit van 14 mei 2012;
  • bepaalt dat aan appellante met ingang van 21 juli 2010 een uitkering ingevolge de WAO toekomt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 oktober 2012;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente zoals onder overweging 5 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 5.467,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 165,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en H.G. Rottier en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

SS