Uitspraak
15 april 2016, 14/3944 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die op 16 december 2013 had besloten tot toekenning van een LFNP-functie. De appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden met bijna drie maanden. Dit was voornamelijk te wijten aan de rechterlijke fase van de procedure, aangezien de behandeling van het bezwaar door de korpschef minder dan zes maanden had geduurd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ambtshalve had moeten toetsen of de redelijke termijn was overschreden en had moeten overgaan tot toekenning van immateriële schadevergoeding. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de appellant als schadevergoeding en heeft ook de proceskosten van de appellant in hoger beroep toegewezen.