ECLI:NL:CRVB:2016:978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
14/1627 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigen bijdrage voor voorzieningen op grond van de Wmo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante ontving in 2002 een tillift en een douche-toiletstoel in bruikleen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). In december 2007 werd de verstrekking voortgezet op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Op 15 juli 2012 trad de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012 in werking, waarin een eigen bijdrage werd vastgesteld voor de verstrekte voorzieningen. Per 22 april 2013 werd appellante een eigen bijdrage opgelegd, gebaseerd op de kostprijs van de voorzieningen. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep stelde appellante dat de Wmo geen ruimte biedt voor het opleggen van een eigen bijdrage voor onder de Wvg verstrekte voorzieningen. De Raad overwoog dat appellante voldoende gelegenheid had om te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb) in plaats van de in bruikleen verstrekte voorzieningen. De Raad bevestigde dat de grondslag voor de eigen bijdrage de kostprijs van de voorzieningen is en dat het college geen onjuiste maatstaf heeft aangelegd. De beroepsgronden van appellante werden verworpen, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 februari 2014, 13/2536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Proenings, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Mr. E.H.J. van Gerven, advocaat, heeft zich bij brief van 13 februari 2015 als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar [echtgenoot X.], mr. Van Gerven en mr. M. Peeters.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns, mr. H. van Loo en mr. V.P.A. Dassen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante zijn in 2002 op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een tillift en een douche-toiletstoel verstrekt in bruikleen. In 2013 waren die voorzieningen nog altijd bij haar in gebruik.
1.2.
Op 15 juli 2012 is in de gemeente Roermond de Verordening maatschappelijke ondersteuning in 2012 (Verordening) werking getreden. Artikel 24 van de Verordening bepaalt dat een eigen bijdrage is verschuldigd voor de in dat artikel opgesomde resultaten.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 25 februari 2013 bepaald dat appellante voor dit gebruik met ingang van 22 april 2013 een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verschuldigd is. Voor het bepalen van de maximale hoogte van de eigen bijdrage is bij de douche-toiletstoel uitgegaan van een kostprijs van
€ 1.166,11. Daarvan uitgaande is de maximale eigen bijdrage berekend op € 17,93 per periode van vier weken gedurende 65 weken. Bij de tillift is uitgegaan van een kostprijs van € 2.282,-. Dit leidt tot een maximale eigen bijdrage van € 25,07 per vier weken gedurende 91 weken.
1.3.
Het college heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 17 juli 2013
(bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante heeft op hierna te beoordelen gronden hoger beroep ingesteld.
2.2.
Het college handhaaft het bestreden besluit en stelt zich achter de aangevallen uitspraak.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Na te zijn gewezen op rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraken van
9 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1984, 21 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1583 en van 12 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7476, heeft appellante de beroepsgrond dat de Wmo geen ruimte biedt om een eigen bijdrage op te leggen voor onder de Wvg verstrekte voorzieningen laten vallen. Bij besluit van 13 december 2007 is de verstrekking van de tillift en de douche-toiletstoel overigens voortgezet op grond van de Wmo.
3.2.
De beroepsgrond dat de zorgvuldigheid meebrengt dat appellante voorafgaande aan het opleggen van de eigen bijdrage de gelegenheid had moeten worden geboden om in plaats van de in bruikleen verstrekte voorzieningen een persoonsgebonden budget (pgb) aan te vragen, wordt verworpen. Appellante is in het besluit van 25 februari 2013 gewezen op de mogelijkheid om de verstrekte voorzieningen in te leveren. Daarmee is haar voldoende gelegenheid tot beraad geboden. Uit het besluit van 13 december 2007 volgt dat appellante ermee bekend was dat de voorzieningen gecontinueerd werden op grond van de Wmo. Appellante had in het een en het ander aanleiding kunnen vinden om te opteren voor een pgb in plaats van een naturaverstrekking. Zij heeft daar echter om haar moverende reden niet voor gekozen. Voor het pgb zou op grond van artikel 24 van de Verordening overigens ook een eigen bijdrage verschuldigd zijn geweest.
3.3.
De beroepsgrond dat voor het vaststellen van de maximale eigen bijdrage niet mag worden uitgegaan van de kostprijs van de verstrekte voorzieningen wordt eveneens verworpen. De Raad heeft reeds eerder overwogen dat de grondslag van de eigen bijdrage de kostprijs is van de voorziening en dat deze gelijk is aan de waarde van de investering die de gemeente zich moet getroosten om de voorziening te kunnen realiseren (CRvB 1 augustus 2012, ECLI:NL:CRvB:2012:BY2218). Door uit te gaan van de kostprijs van de verstrekte voorzieningen heeft het college geen onjuiste maatstaf aangelegd. Dat de in bruikleen verstrekte voorziening reeds eerder in gebruik is geweest bij een andere cliënt, maakt dit niet anders. Appellante is verder niet benadeeld door het gegeven dat is uitgegaan van de kostprijs van de voorziening in een eerder jaar dan in het jaar waarin deze is aangeschaft. Het college heeft onweersproken aangevoerd dat appellante daardoor niet tekort is gedaan, omdat de kostprijs in latere jaren zal zijn gestegen.
3.4.
De beroepsgrond dat voor de douche-toiletstoel geen eigen bijdrage mag worden opgelegd, omdat de verstrekte douche-toiletstoel een rolstoel is, waarvoor ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f van de Verordening geen eigen bijdrage wordt opgelegd, slaagt niet. Weliswaar is de verstrekte douche-toiletstoel met wielen uitgerust, maar dat maakt deze nog niet tot een rolstoel. Een douche-toiletstoel is gezien aard en functie niet bestemd om zich in en om de woning te verplaatsen.
3.5.
De beroepsgrond dat het college op grond van de zorgvuldigheid, op grond van artikel 24, derde lid, van de Verordening, dan wel op grond van de in artikel 36 van de Verordening neergelegde hardheidsclausule van het opleggen van een eigen bijdrage had moeten afzien, slaagt evenmin. Dat onder de Wvg tweedehands voorzieningen zijn verstrekt, dat onder die wet geen eigen bijdrage kon worden opgelegd, dat de economische levensduur van de voorzieningen was verstreken, dat de douche-toiletstoel in 2014 is ingenomen omdat deze was versleten en de aangevoerde omstandigheden van appellante maken niet dat het college van oplegging van een eigen bijdrage had moeten afzien.
3.6.
Wat appellante verder nog bedoeld heeft aan te voeren tegen de oplegging van een eigen bijdrage brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding om het college in de proceskosten te veroordelen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.A.E. Adamsson

AP